01 Sectoraal akkoord 2001-2002

Paritair (sub-)Comité nr.:
124.00.00-00.00

Bijwerking: 23/08/2001
Geldig vanaf: 01/01/2001
Geldig tot: 31/12/2002

 

In het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf  werd op 5 april en 28 juni 2001 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende het sectoraal akkoord 2001-2002.

 

Wij geven u hierna de integrale tekst van deze CAO.

 

Verschillende delen van deze CAO maken wellicht nog het voorwerp uit van afzonderlijke CAO ’s. In ieder geval behandelen wij de verschillende onderwerpen systematisch in het daartoe voorziene hoofdstuk.

Enkele belangrijke algemene regels inzake collectieve arbeidsovereenkomsten

 

·       Regels geldig voor alle collectieve arbeidsovereenkomsten :

 

Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan (Nationale Arbeidsraad, paritair comité, paritair subcomité) evenals een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten buiten een paritair orgaan zijn bindend voor :

–      de ondertekenende organisaties, de werkgevers die lid zijn van de ondertekenende werkgeversorganisaties en de ondertekenende werkgevers, vanaf de ondertekening ;

–         de organisaties die tot de CAO toetreden, de werkgevers lid van een toetredende werkgeversorganisatie en de toetredende werkgevers, vanaf de toetreding ;

–      de werkgevers die lid worden van een gebonden organisatie ;

–      de werknemers van een gebonden werkgever.

 

De individueel normatieve bepalingen van een CAO (loonvoorwaarden, arbeidsduur, eindejaarspremie, klein verlet, enz.) regelen, op een collectieve wijze, de individuele rechten van de  werknemers en wijzigen dus impliciet de individuele arbeidsovereenkomst. Wanneer een CAO ophoudt uitwerking te hebben, dan blijven de regels ervan bijgevolg van toepassing via de individuele arbeidsovereenkomsten t.a.v. de werknemers die in dienst waren vóór de einddatum van de CAO. De via de CAO verkregen voordelen blijven dus verworven.

 

·       Regels geldig voor collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in een paritair orgaan :

 

De individueel normatieve bepalingen van een CAO (lonen, premies, arbeidsduur, ...) zijn bindend voor alle werkgevers die vallen onder het ressort van het paritair orgaan, voor zover zij geviseerd zijn door het toepassingsgebied van de CAO, vanaf de vijftiende dag na publicatie van het bericht van neerlegging in het BS, behalve wanneer de partien in de individuele arbeidsovereenkomst schriftelijk een strijdig beding hebben opgenomen en de werkgever geen lid is van een ondertekenende organisatie.

 

De algemeen verbindend verklaarde CAO is retroactief bindend voor alle werkgevers die behoren tot het ressort van het paritair orgaan en die geviseerd zijn door het toepassingsgebied van de CAO, zonder enige uitzondering. Het koninklijk besluit heeft uitwerking vanaf de inwerkingtreding van de CAO, maar kan nooit meer dan één jaar terugwerken.

 

Wanneer de werkingssfeer van een paritair comité of paritair subcomité wordt gewijzigd, blijven de in die comités gesloten overeenkomsten bindend voor de werkgevers en werknemers die vóór de wijziging eronder vielen, totdat in het comité waaronder zij na de wijziging ressorteren, de toepassing van de in dit comité geldende overeenkomsten op die werkgevers en werknemers is geregeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekst van de CAO van 5 april en 28 juni 2001

 

 

 

Inleiding - toepassingsgebied

 

1.   Koopkracht

 

1.1.   Lonen

1.2.   Bonus

1.3.   Vakantiegeld

 

2.   Arbeidsvoorwaarden

 

2.1.   Mobiliteit

2.2.   Studentenbarema

2.3.   Arbeidstijdorganisatie

 

3.   Bestaanszekerheid

 

3.1.   Einde loopbaan

3.2.   Aanpassing bedragen

3.3.   Aanpassing stelsels

3.4.   Aanpassing FBZ-bijdragen

 

4.   Opleiding

 

5.   Instroom en instroomkanalen

 

5.1.   Instroominstrumenten

5.2.   Scholen

5.3.   Instroomkanalen

5.4.   Transactioneel voorstel

 

6.   Toenadering statuut arbeiders en bedienden

 

7.   Veiligheid

 

8.   Syndicale afvaardiging

 

9.   Geldigheidsduur

 

Inleiding - toepassingsgebied

Dit sectoraal akkoord is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en op de arbeiders en arbeidsters die zij tewerkstellen.

HOOFDSTUK I - Koopkracht

Tijdens de periode 2001-2002 wordt er een maximale invulling gegeven aan de loonnorm van 7 %, op volgende wijze:

1.1.    Lonen

De lonen worden gedurende de periode van 2001-2002 verhoogd met 6,3 %, indexeringen inbegrepen. De reële lonen worden verhoogd met de bedragen en volgens de modaliteiten vermeld in onderstaande tabel:

 

Categorie

1/5/2001

1/4/2002

1/10/2002*

Ongeschoolde

+ 6 BEF

+ 4 BEF

saldo

Geoefende

+ 6 BEF

+ 4 BEF

saldo

Geschoolde 1°

+ 6 BEF

+ 4 BEF

saldo

Geschoolde 2°

+ 6 BEF

+ 4 BEF

saldo

 

*    De loonsverhoging voorzien op 1 oktober 2002 wordt toegekend na een evaluatie op het gebied van de indexevolutie teneinde het juiste saldo van 6,3 % te bepalen, dat verrekend wordt per categorie, volgens het correctiemechanisme.

1.2.    Bonus

Op 1 december 2001 wordt aan de arbeiders een bonus toegekend van 0,4 %.

 

Deze niet-recurrente premie bedraagt 7.000 BEF.

1.3.    Vakantiegeld

Vanaf het jaar 2001, wordt het vakantiegeld verhoogd met 0,30 %.

HOOFDSTUK II - Arbeidsvoorwaarden

2.1.    Mobiliteit

De aanpassing van de coëfficiënt vogelvlucht naar forfaitaire wettelijke afstand valt buiten de loonnorm en kan enkel in werking treden na de goedkeuring door de diensten van de RSZ. Bij niet akkoord van deze dienst, zal een alternatief worden opgesteld, binnen dezelfde enveloppe.

 

Kilometers

Coëfficiënt

0-29 km

1,40

30-39 km

1,45

40-49 km

1,50

50-59 km

1,60

60-79 km

1,70

80-99 km

1,75

100 km en+

1,80

 

De terugbetaling van de verplaatsingskosten die de arbeider heeft om zich met zijn persoonlijk vervoermiddel naar de werkplaats te begeven, gebeurt op basis van dezelfde tabel: barema B.

 

Aanbeveling om in de ondernemingen een mobiliteitsplan op te stellen in concertatie met de syndicale delegatie en de werknemers.

2.2.    Studenten

Studenten die arbeidsprestaties leveren overeenkomstig artikel 17bis van het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid, ontvangen een uurloon van 265 BEF/uur (geldig op 1 januari 2001 en te indexeren volgens de normale regels vervat in de CAO betreffende de arbeidsvoorwaarden in het bouwbedrijf). Zij blijven onderworpen aan de CAO betreffende de toekenning van de zegels.

2.3.    Arbeidstijdorganisatie

2.3.1.   De flexibele arbeidsweek

Het stelsel van de flexibele arbeidsweek wordt verlengd voor een periode van twee jaar.

2.3.2.   Wachttijd voor de chauffeurs van materieel en materiaal

Advies van het paritair comité tot het bekomen van een KB dat de wachttijden regelt voor de chauffeurs belast met het vervoer van materiaal en materieel naar de bouwplaatsen. Deze wachttijd bedraagt één uur per dag en telt niet mee voor de berekening van de arbeidsduur (geen overloon en geen recuperatie).

 

Deze regeling kan niet gecumuleerd worden met gelijkaardige regelingen die reeds bestaan op het niveau van de ondernemingen of subsectoren (o.a. de centrales van stortklaar beton).

2.3.3.   Arbeidsregime

In een CAO wordt het principe ingeschreven waarbij de ondernemingen op hun niveau kunnen onderhandelen over de toepassing van een arbeidsregime op basis van de CAO nr. 42.

2.4.    Andere arbeidsvoorwaarden

2.4.1    Winterkledij

Wijziging van hoofdstuk XII, artikel 26 van de CAO betreffende de arbeidsvoorwaarden:

 

HOOFDSTUK XII - Beschermingskledij

Artikel 26

De werkgevers zijn verplicht beschermingskledij tegen regen en koude ter beschikking te stellen van de arbeiders die aan dergelijk weer zijn blootgesteld, die de bescherming geven zoals bepaald in het ARAB.

2.4.2.   Tijdskrediet

Onderzoek hoe de bouwvakarbeider aanspraak zou kunnen maken op de aanmoedigingspremies in de sectoren in de gewesten.

2.4.3.   Medische schifting

De kosten die verbonden zijn aan de geneeskundige schifting en het geneeskundig toezicht op de bestuurders van motorvoertuigen, ingesteld door het KB van 23 maart 1998 (BS 30 april 1998), worden gedragen door de werkgever. De administratieve kost wordt terugbetaald door de werknemer, indien hij de onderneming vrijwillig verlaat of ontslagen wordt omwille van dringende reden binnen het jaar van het bekomen van het bewijs.

HOOFDSTUK III - Bestaanszekerheid

3.1.    Einde loopbaan

3.1.1.   Het brugpensioen

a.   Verlenging van de stelsels

De brugpensioenstelsels op 58 jaar en op 56 jaar (ongeschikten) worden voor een periode van twee jaren verlengd.

 

De CAO waarbij een premie wordt toegekend aan de bouwvakarbeiders die na de leeftijd van 58 jaar hun prestaties verder zetten, wordt verlengd voor twee jaren.

 

Tenslotte verklaren de ondertekenende partijen dat de vervangingsplicht aangepast moet worden aan de krapte op de arbeidsmarkt.

b.   Aanpassingen van de bedragen

-     aan de niet-gezinshoofden wordt het bedrag uitgekeerd in december verhoogd met 2.400 BEF;

-     aan de gezinshoofden wordt het bedrag uit te keren in december verhoogd met 4.800 BEF.

3.1.2.   De begeleidende maatregelen

Het regime van de begeleidende maatregelen wordt verlengd voor een duurtijd van twee jaren. Tijdens deze duurtijd zal de Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid een onderzoek wijden aan de gevolgen en het statuut van de begunstigde van het stelsel begeleidende maatregelen-werkloosheid in functie van de wetgeving van het aanvullend pensioen in vergelijking met het statuut van bruggepensioneerde.

3.2.    Aanpassing bedragen

3.2.1.   Vergoedingen vorst en bouw

Vanaf 1 oktober 2001 worden de dagbedragen als volgt verhoogd:

 

Ongeschoolde: + 9 BEF

Geoefende: + 11 BEF

Geschoolde 1°: + 14 BEF

Geschoolde 2°: + 16 BEF

3.2.2.   Rustdagen

De dagbedragen voor de jaren 2001 en 2002 worden aangepast met de bedragen vermeld onder punt 3.2.1.

3.2.3.   Dodelijke arbeidsongevallen

In de CAO betreffende de dodelijke arbeidsongevallen worden het bedrag van 150.000 BEF gebracht op 200.000 BEF, en wordt het bedrag van 20.000 BEF gebracht op 30.000 BEF. Deze bedragen worden toegekend voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 2001.

3.2.4.   Vergoeding langdurige ongeschiktheid

Vanaf 1 januari 2001 worden de vergoedingen langdurige ongeschiktheid van 95 BEF en 130 BEF respectievelijk gebracht op 98 BEF en 134 BEF.

3.2.5.   Gelijkstelling "zegels"

De vergoeding per dag van de ongeschiktheid van 153 BEF wordt vanaf 1 januari 2001 gebracht op 158 BEF.

3.3.    Aanpassing stelsels

3.3.1.   Vakantie accommodatie

In de CAO van 14 november 1996, wordt in artikel 3 de bijdrage van 0,43 % vervangen door 0,23 %, tenzij een valabel en aanvaardbaar alternatief wordt gevonden binnen de enveloppe en binnen de looptijd van de CAO. Deze wijziging gaat in op 1 juli 2001.

3.3.2.   Kredietdagen

Het aantal kredietdagen bij tijdelijke werkloosheid blijft op 60 dagen. Het Fonds voor Bestaanzekerheid organiseert een grondige controle, i.s.m. de uitbetalingsinstellingen, en als blijkt dat er een oneigenlijk gebruik wordt vastgesteld, worden sancties getroffen tegen de werkgever en werknemer.

3.3.3.   Vakantiegeld weduwen

Het vakantiegeld voor de weduwen wordt volgens de bestaande modaliteiten en voorwaarden verlengd.

3.3.4.   Toekenning legitimatiekaarten

De Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid wordt belast met het onderzoek naar de voorwaarden tot toekennen van een legitimatiekaart rechthebbenden in functie van de nieuwe arbeidsregimes (o.a. deeltijdse arbeid, tijdskrediet, ...).

3.4.    Aanpassing FBZ-bijdragen

Per 1 april 2001 worden de bijdragen aan het Fonds voor Bestaanszekerheid verhoogd met 0,29 % op de lonen aan 108 % (financiering van het dubbel vakantiegeld voor de vierde en vijfde dag van de vierde vakantieweek).

 

Per 1 juli 2001 wordt een bijdrage van 0,20 % berekend op de lonen aan 108 % (zie punt 3.3.1) overgedragen naar het Fonds voor Vakopleiding (zie hoofdstuk 4, punt 4.4).

HOOFDSTUK IV - Opleiding

4.1.    CAO risicogroepen

Sluiten van een CAO-risicogroepen op basis van de punten vermeld in het IPA (oudere werklozen) en daaraan gekoppeld specifieke acties.

4.2.    Opleidingsplannen (CAO voor 4 jaar)

4.2.1.   Onderwijs

·    Veiligheidsexamen af te nemen aan de laatstejaarsscholieren door het NAVB met attest voor de scholier (zie hoofdstuk 5, punt 5.2);

 

·    Bijscholing van de leraars: ook in veiligheid;

 

·    Per leerling die doorstroomt naar een bouwbedrijf kan aan die convenantschool een premie worden toegekend;

 

·    Rol van het FVB is meer scholen aansluiten bij het convenant, daartoe worden de criteria en budgettering herbekeken in de Raad van Bestuur van het Fonds voor Vakopleiding.

4.2.2.   Opleidingsplannen

Doel van de sector: het realiseren van een opleidingscultuur in de bouwsector met het oog op de organisatie van 600.000 opleidingsuren per jaar.

 

De opleidingsplannen zijn tabellen opgesteld per beroep en waarop de functies in de onderneming staan en de opleidingsmodules. Aan de werkgever om de opleidingen aan te kruisen.

 

De opleidingen bestaan niet enkel uit beroepstechnische opleidingen, maar ook uit algemene vakken (taal, communicatie, leidinggeven, ...).

 

Deze plannen worden opgesteld in overleg met de syndicale delegatie, bij gebrek, via een consultatie van en informatie aan de arbeiders.

 

Deze plannen dienen steeds voorgelegd te worden aan de FVB-regio ter goedkeuring.

4.2.2.1.      De opleidingsplanning (> 32u)

Dit zijn de opleidingen die gedurende één schooljaar (september-augustus) ten minste 32 uren bedragen. Deze opleidingen moeten niet noodzakelijkerwijze betrekking hebben op één en dezelfde opleidingsmodule. Een mix van opleidingen is mogelijk (talen, veiligheid, beroepstechnisch, ...).

 

Deze opleidingsplannen worden verdeeld door de lokale werkgeversorganisaties en nadien overgemaakt aan de FVB-regio voor concretisering van de opleiding.

4.2.2.2.      Veiligheidsopleiding

Veiligheidsopleidingen voor de arbeiders met minder dan 5 jaar dienst in de sector. Er wordt aanbevolen deze opleidingen op te nemen in de opleidingsplanning (32 uren), maar steeds tijdens de werkuren.

 

De veiligheidsopleiding bestaat uit 16 uren: 8 uren algemene basisveiligheid en 8 uren specifieke veiligheidsopleiding voor het beroep. Bijzondere aandacht voor de opleiding voor wegeniswerkers en kabelleggers voor de signalisatie.

 

De arbeider ontvangt een attest van de gevolgde cursus.

4.2.2.3.      Avond- en zaterdagopleidingen

De zaterdag- en avondopleidingen worden verder gezet (uitzonderlijke situaties). Opleidingen die de toegang tot het beroep (vestigingsattest) verlenen zijn uitgesloten van een tussenkomst van het FVB.

4.2.2.4.      Korte opleidingen

Vervangt het huidige opleidingskrediet, maar met de bemerking dat de tussenkomst van het FVB in de financiering beperkt is tot 600 BEF per cursist/uur, de rest wordt gedragen door de onderneming of door een regionaal voordeel.

4.3.    Rol van het FVB

De taken die nu toebedeeld zijn aan het Fonds vóór Vakopleiding blijven ongewijzigd, doch voor wat betreft de opleidingsplannen hebben de lokale werkgeversorganisaties een rol voor de promotie van de opleidingsplannen en de opleidingscultuur in de bedrijven die essentieel is.

 

·    Contacten met de scholen;

 

·    Opstellen van de opleidingsplannen;

 

·    Bijscholing  leerkrachten - veiligheidsopleidingen;

 

·    Concretisering van de opleidingsplannen, met een voorkeur voor de opleidingsplanning.

4.4.    Bijdrage aan het Fonds voor Vakopleiding

Vanaf 1 juli 2001 bedraagt de totale bijdrage aan het Fonds voor Vakopleiding 0,60 %, als volgt samengesteld:

 

-     0,20 % de bestaande bijdrage;

 

-     0,20 % bijdrage vanuit de vakantieaccommodatie (zie hoofdstuk 3, punt 3.4);

 

-     0,20 % patronale bijdrage.

HOOFDSTUK V - Instroom en instroomkanalen

5.1.    Instroominstrumenten

De bestaande regelingen van de instroominstrumenten worden voor een periode van 4 jaar verder gezet met volgende aanpassingen:

 

-     Jongerenleerlingenwezen: de duur van de vooropleiding wordt beperkt tot 1 maand, maar verlenging mogelijk;

 

-     Alternerende bouwopleiding (ABO), de duur van de vooropleiding wordt beperkt tot één maand, maar verlenging mogelijk en de totale duur van het ABO tot 18 maanden;

 

-     Het IBO is een instroominstrument;

 

-     Peterschapsregeling: tussenkomst in de kosten voor de werkgever ten belope van 100.000 BEF.

 

      In deze regeling wordt op regelmatige tijdstippen een tussentijdse evaluatie gemaakt.

5.2.    Scholen

Herziening van de besteding van de financiële tegemoetkomingen van het FVB naar de scholen. Hierbij dient de voorkeur van de besteding door de scholen van de budgetten uit te gaan naar de veiligheidsopleiding en de organisatie van het veiligheidsexamen, alsook opleidingen in de technologische centra of competentiecentra. Dit laatste punt moet nog nader omschreven worden.

5.3.    Instroomkanalen (interim)

In uitvoering van artikel 18 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 gesloten in de Nationale Arbeidsraad gaan de sociale partners ermee akkoord dat uitzendarbeid mogelijk wordt voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf, en dit enkel volgens de voorwaarden bepaald en de modaliteiten vastgelegd door het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf.

 

De sociale partners gaan ermee akkoord dat de bouwinterim georganiseerd wordt op basis van de algemene principes hierna vermeld: 5.3.1. Basisbeginselen, 5.3.2. Waarborg sociaal statuut, 5.3.3. Organisatie van de uitzendarbeid en 5.3.4. Het provinciaal bouwplatform.

Het akkoord van de sociale partners is opgesteld onder de ontbindende voorwaarde dat alle toepassingsmodaliteiten op technisch en juridisch vlak ingevuld kunnen worden in de geëigende reglementaire en conventionele teksten.

 

Commentaar:

Er wordt aan toegevoegd dat, indien de werkgever van de bouwinterimair niet behoort tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf, dit geen ontbindende voorwaarde is zolang aan bovenstaande vereisten voldaan is.

5.3.1.   Basisbeginselen

Voor uitzendarbeid in de bouw, worden volgende basisbeginselen vooropgesteld zodat vanaf 1 januari 2002 uiterlijk operationeel is:

 

1.   Aparte juridische structuur van het bouwinterimkantoor, onder de vorm van een commerciële vennootschap.

 

2.   Deze bouwinterimkantoren moeten erkend worden door de bevoegde autoriteiten, waar de organisaties van het Paritair Comité Bouw ook zitting in hebben. Dit geldt ook voor de buitenlandse ondernemingen.  Een eigen erkenningsregeling met sectoreigen erkenningsvoorwaarden moet uitgewerkt worden en erkend worden door de sector.

 

3.   De nodige waarborgen moeten gestort worden zoals de huidige regeling voorziet.

 

4.   Deze bouwinterimkantoren moeten zich laten inschrijven bij het FBZ-bouw voor wat betreft de bijdrage naar het zegelregime, de bijdrage FBZ, ...

 

5.   De Dimona-aangiften (in- en uitdiensttreding) worden verricht door het bouwinterimkantoor.

 

6.   De bouwinterimkantoren maken jaarlijks een activiteitenverslag voor het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf.

 

7.   De bouwinterimair heeft een veiligheidsopleiding genoten (16 uur).

 

8.   Sancties ten opzichte van werkgevers die het stelsel misbruiken (registratiecommissie, erkenningscommissie, ...).

5.3.2. Waarborg naar sociaal statuut van de uitzendkracht.

1.   Zoals de bouwbedrijven, dient het bouwinterimkantoor elk kwartaal een aangifte te doen aan het FBZ-bouw in het kader van de weerverlet- en getrouwheidszegel, de bijdragen naar het Fonds voor Bestaanszekerheid en het Fonds voor Vakopleiding, deze laatste twee bijdragen te innen via de RSZ.

 

2.   De uitbetaling van deze zegels gebeurt met inachtname van de gangbare regels in de bouwsector.

 

3.   Tijdens de duur van de overeenkomst, volgt de uitzendkracht de andere arbeiders van de klant, ook bij tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer of wegens gebrek aan werk wegens economische redenen.

 

4.   De loon- en arbeidsvoorwaarden worden strikt nageleefd.

 

5.   De uitzendkracht bekomt een legitimatiekaart rechthebbende, volgens de modaliteiten te bepalen in de Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid.

 

6.   De uitzendkracht ontvangt vanwege het uitzendkantoor het formulier C3.2 A.

5.3.3.   Organisatie van de uitzendarbeid

1.   Er kan enkel uitzendarbeid zijn voor de ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en voor de normale functies die in de normale activiteit van en volgens het normale werkrooster van de onderneming gebeuren.

 

2.   Deze ondernemingen dienen geregistreerd te zijn en mogen geen schulden hebben bij de sociale zekerheid (attest 30 bis). In dit verband moet een uitzondering gemaakt worden voor de bouwmaterialenhandelaars, die niet geviseerd zijn door de registratiewetgeving.

 

3.   De toestemming van de syndicale delegatie is vereist indien er uitzendarbeid is in het kader van de buitengewone vermeerdering van werk. Bij vervanging van een zieke werknemer, melding aan de syndicale delegatie met controle bij het einde van de werkonbekwaamheid.

 

4.   Indien er geen syndicale delegatie is, deelt het bouw-interimkantoor dit mede aan het Sociaal Fonds van de interimsector met een kopie aan het provinciaal bouwplatform.

 

5.   Sectoreigen voorwaarden kunnen aan deze lijst steeds bijgevoegd worden (ratio's van aantal uitzendkrachten, duur van de contracten, ...) alsook een controle vanuit de sector, vnl. de lokale werkgeversorganisaties, inzake de klanten van het bouwinterimkantoor.

 

-     Ratio's: het aantal interimairs in het kader van de vermeerdering van werk wordt beperkt: voor de ondernemingen die tot 10 arbeiders tewerkstellen, wordt een bouwinterimkrediet van 15 % van de totale werkbare mandagen per onderneming per jaar gegeven. Als referentie wordt het totaal aantal mandagen van het voorgaande jaar genomen. Voor de ondernemingen met meer dan 10 arbeiders, bedraagt deze ratio 10 %;

 

-     Geen dagcontracten;

 

-     Geen bouwinterim bij tijdelijke werkloosheid van arbeiders met gelijke functies in die onderneming;

 

-     Een interimair in een bouwbedrijf mag in het voorgaande jaar geen arbeidsovereenkomst gehad hebben met dezelfde onderneming;

 

-     Bij collectief ontslag geen beroep op bouwinterim;

 

-     In het kader van de vermeerdering van werk, mag een interimair maximaal zes maanden in hetzelfde bouwbedrijf tewerkgesteld worden;

 

-     Het KB van 19 februari 1997 is onverkort van toepassing op de gebruiker o.a. voor wat betreft de persoonlijke beschermingsmiddelen, de kosten verbonden aan het geneeskundig onderzoek, de veiligheidsfuncties, ...;

 

-     De arbeidsongevallen worden opgenomen in de statistieken van de gebruiker.

5.3.4.   Het provinciaal bouwplatform (FVB-provinciaal)

Het provinciaal bouwplatform, zonder bijkomende aanwerving binnen het FVB, is een paritair orgaan, met een dubbele functie:

 

-     In het kader van de instroom van nieuwe arbeidskrachten informatie verzamelen inzake de sectorale arbeidsmarkt (knelpuntfuncties, ...). Deze informatie moet het mogelijk maken de acties van het FVB inzake de opleiding van werkzoekenden beter te sturen.

 

-     In het kader van de uitzendarbeid en voor die ondernemingen waar geen syndicale delegatie aanwezig is, de kopieën van de meldingen aan het Sociaal fonds van de interim ontvangen.

5.3.5.   Evaluatie

De bouwinterim wordt geëvalueerd naar aanleiding van het tweede jaarverslag zoals bedoeld in punt 5.3.1.6.

5.4.    Transactioneel voorstel

De ondertekende organisaties stemmen in met het volgend transactioneel voorstel vanwege de voorzitter van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf (124), de heer Roger Serbruyns, eerste sociaal bemiddelaar, ten behoeve van de in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties, houdende een gezamenlijke toelichting bij hoofdstuk 5.3. - Instroomkanalen (interim) van het protocol van akkoord 2001-2002.

DE VOORZITTER

Gelet op de bepalingen van het interprofessioneel akkoord 2001-2002 d.d. 22/12/2000 inzake de uitzendarbeid in de bouwsector en de daarbij vastgestelde werkmethode;

 

Onder verwijzing naar de stand van zaken van de besprekingen die werden gehouden in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf omtrent het sectoraal overleg 2001-2002, zoals inzonderheid vervat in de bepalingen van hoofdstuk 5.3.;

 

Vaststellend dat voornoemd protocol van akkoord alsnog niet door alle in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf vertegenwoordigde organisaties werd ondertekend;

 

Rekening houdend met de uitdrukkelijke wil van alle vertegenwoordigde organisaties om de verbintenissen, aangegaan in voornoemd interprofessioneel akkoord 2001-2002, na te komen;

 

Met het oog op het bereiken van een globaal vergelijk tussen alle in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties en het aldus sluiten van een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst 2001-2002 in het algemeen en het verstrekken van een gezamenlijke toelichting bij de daarin vervatte bepalingen omtrent de "bouwinterim" in het bijzonder;

FORMULEERT VOLGEND TRANSACTIONEEL VOORSTEL

De vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties spreken zich uit voor het invoeren van een systeem dat wordt uitgewerkt door de rechtstreeks betrokken sociale partners.

 

Zij wensen de resterende zes maanden aan te wenden om de bepalingen inzake de "bouwinterim" in overeenstemming met hoofdstuk 5.3. uit te voeren.

 

De sociale partners willen in het bijzonder het provinciaal bouwplatform dynamiseren teneinde het te kunnen aanwenden als een daadwerkelijk inschakelingsinstrument in de bouwsector maar tevens als een effectief controlemiddel op het tewerkstellingsbeleid. Zij overwegen het houden van een provinciaal register waarin de interimarbeiders worden opgetekend met vermelding van de verschillende werkgevers, de tewerkstellingsduur evenals de verworven bekwaamheden.

 

Onverminderd de bepalingen van het punt 5.3.3. ten 5de, 6de streepje, zou na een maximale tewerkstelling van 2 jaar als uitzendkracht aan de arbeider een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur moeten kunnen aangeboden worden indien hij dat zelf wil. De verwezenlijking hiervan gebeurt door toedoen van het bouwplatform. Dit mechanisme zou de tijdelijke arbeid moeten inperken en vooral bijdragen tot het bereiken van de inschakelingdoelstellingen die de sociale partners zich gesteld hebben.

 

Teneinde een uitzendkracht in het provinciaal register te kunnen laten optekenen, zal het interimkantoor het bewijs moeten leveren dat de arbeider een veiligheidsopleiding heeft genoten. Die vorming zal gegeven worden door een erkend organisme dat na afloop een attest zal uitreiken. Elke eerste ter beschikkingstelling zal van deze voorwaarde afhangen.

 

De waarborg van het sociaal statuut in zijn totaliteit moet onderzocht worden door het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf, zo nodig in samenspraak met het Paritair Comité voor de uitzendarbeid. Men zal zich ervan vergewissen dat redelijkerwijze geen enkele discriminatie ontstaat, noch in de ene richting, noch in de andere richting.

 

Bovenstaande preciseringen dienen mede van aard te zijn om de deskundigheid van de uitzendkantoren te benutten en dienen ervoor te zorgen dat o.a. de instroom van werkzoekenden in de bouwsector in goede banen wordt geleid.

 

Vanuit de vaststelling van de moeilijkheden qua aanwerving en arbeidsorganisatie, stemmen de sociale partners in met de invoering van uitzendarbeid in de bouwsector. De organisatie van de "bouwinterim" gebeurt, met inachtneming van de vrijwaring van het concurrentievermogen van de ondernemingen enerzijds en van de controlemogelijkheden op de naleving van de rechten van de arbeiders anderzijds. Aldus is o.m. de toestemming van de syndicale delegatie vereist voor de aanwending van uitzendarbeid bij buitengewone vermeerdering van werk.

HOOFDSTUK VI - Toenadering statuut arbeiders-bedienden

De sociale partners van het bouwbedrijf sluiten zich aan bij het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 waarbij de sociale gesprekspartners zich ertoe verbinden om op het niveau van de NA de verschillen tussen beide statuten te bestuderen en voor eind 2001 conclusies neer te leggen die een duurzame oplossing mogelijk maken, die daarna op een periode van zes jaar wordt geprogrammeerd. In geval van akkoord zal die programmering beginnen in het jaar van de ondertekening ervan.

 

De sociale partners van het bouwbedrijf, verklaren dat de vergoeding ontslag, gelijkaardig is als de voordelen die voorzien zijn door de CAO nr. 75 van de NA.

HOOFDSTUK VII - Veiligheid

7.1.    Tillen van zware lasten

In een CAO zal een bepaling worden opgenomen, betreffende het verbod van tillen van zware lasten van voorverpakte materialen van meer dan 25 kilo. Deze CAO dient algemeen bindend verklaard te worden. De sociale partners verbinden zich ertoe, na consultatie van de bouwmaterialenproducenten, de nodige stappen te zetten teneinde een KB dienaangaande te laten uitvaardigen.

7.2.    Procedure t.a.v. weigerachtige werkgevers

De discussies inzake het opstellen van een procedure t.a.v. de weigerachtige werkgevers inzake de veiligheidsvoorschriften, moeten verder gezet worden binnen de Raad van Bestuur van het NAVB.

 

Deze procedure bevat niet enkel de interne en externe procedure, maar ook de sancties t.a.v. de werkgever (registratiecommissie, erkenningscommissie, ...).

 

Deze procedure wordt in een CAO ingeschreven.

HOOFDSTUK VIII - Syndicale afvaardiging

In de CAO over de syndicale delegatie worden de modaliteiten bepaald, waarbij de verschillende juridische entiteiten één technische bedrijfseenheid vormen indien deze entiteiten ressorteren onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf.

 

Een onderzoek naar de mogelijkheid om de wettelijke bepalingen inzake de technische bedrijfseenheid in de CAO betreffende het statuut van de syndicale delegatie op te nemen, indien deze entiteiten behoren tot een verschillend paritair comité.

 

Het aantal uitzendkrachten telt mee voor de berekening van de grens van 30 arbeiders op basis van voltijdse equivalenten.

HOOFDSTUK IX - Geldigheidsduur

Dit sectoraal akkoord treedt in werking op 1 januari 2001 en wordt gesloten voor een periode van twee jaar behoudens andersluidend beding.

 

 


Historiek
01/01/2023 31/12/2024 01 Sectoraal akkoord 2023-2024
01/01/2021 31/12/2022 01 Sectoraal akkoord 2021-2022
01/01/2017 31/12/2018 01 Sectoraal akkoord 2017-2018
01/01/2015 31/12/2016 01 Sectoraal akkoord 2015-2016
01/01/2013 31/12/2014 01 Sectoraal akkoord 2013-2014
01/01/2011 31/12/2012 01 Sectoraal akkoord 2011-2012
01/01/2009 31/12/2010 01 Sectoraal akkoord 2009-2010
01/01/2007 31/12/2008 01 Sectoraal akkoord 2007-2008
01/01/2005 31/12/2006 01 Sectoraal akkoord 2005-2006
01/01/2003 31/12/2004 01 Sectoraal akkoord 2003-2004
01/01/2001 31/12/2002 01 Sectoraal akkoord 2001-2002