1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid

Paritair (sub-)Comité nr.:
322.00.00-00.00

Bijwerking: 15/02/2002
Geldig vanaf: 01/01/2002
Geldig tot: 03/12/2002

In het Paritair Comité voor de uitzendarbeid werd op 10 december 2001 een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de oprichting van een Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Uitzendkrachten en vaststelling van zijn statuten gesloten. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van  4 september 2002 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 oktober 2002.

 

Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt, met ingang van 1 januari 2002, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36bis van 27 november 1981, betreffende de oprichting van een Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Uitzendkrachten en vaststelling van zijn statuten.

 

Vanaf 1 januari 2002 regelt deze collectieve arbeidsovereenkomst de werking van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Uitzendkrachten, opgericht door de collectieve arbeidsovereenkomst 36bis van 27 november 1981, hierna "Sociaal Fonds" genoemd.

 

Wij geven u hierna de belangrijkste bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst; wij hebben enkele titels en commentaar geintegreerd.

Tekst van CAO van 10 december  2001

HOOFDSTUK I ‑       OPRICHTING, BENAMING, MAATSCHAPPELIJKE ZETEL, DOEL, DUUR

Artikel 1

Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst vervangt, met ingang van 1 januari 2002, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36bis van 27 november 1981, betreffende de oprichting van een Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Uitzendkrachten en vaststelling van zijn statuten.

Vanaf 1 januari 2002 regelt onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst de werking van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Uitzendkrachten, opgericht door de collectieve arbeidsovereenkomst 36bis van 27 november 1981, hierna "Sociaal Fonds" genoemd.

Artikel 2

De zetel van het Sociaal Fonds is gevestigd te 1000 Brussel, Helihavenlaan 21, bus 3.

Artikel 3

Het Sociaal Fonds heeft tot doel:

1°  het innen van de bijdragen, die nodig zijn voor zijn werking;

2°  wanneer het uitzendbureau zijn geldelijke verplichtingen niet nakomt tegenover de uitzendkrachten, het betalen aan de werknemers van:

      a)  de lonen welke zijn verschuldigd krachtens de individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten;

      b)  de vergoedingen of voordelen welke zijn verschuldigd krachtens de Wet of collectieve arbeids­overeen­komsten;

3°  het verlenen aan de werknemers van elk sociaal voordeel of het verlenen aan de werknemers en werkgevers van diensten, welke het voorwerp zullen zijn van een latere collectieve arbeidsovereenkomst;

4°  het verlenen aan de uitzendkrachten van voordelen van gelijke aard als deze welke in artikel 2° van de Wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Sociaal Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, en in hoofdstuk III van de Wet van 28 juni 1966, betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen zijn voorzien;

5°  bij de uitzendbureaus en de gebruikers alsook bij hun vast personeel en bij hun uitzendkrachten, een geest van veiligheid op de werkplaatsen bevorderen, om de gezondheid en de fysieke integriteit aan de werknemers te vrijwaren en hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren;

6°  het verlenen aan de uitzendkrachten van een eindejaarspremie onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36decies van 4 maart 1986 betreffende de eindejaarspremie van de uitzendkrachten;

7°  het verlenen aan de uitzendkrachten van voordelen van dezelfde aard als deze welke voorzien zijn in artikel 4 van de Wet van 12 april 1985, waarbij het Sociaal Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting der ondernemingen ontslagen werknemers belast wordt met de uitbetaling van een overbruggingsvergoeding;

8°  initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen te bevorderen.

Het betreft hier volgende risicogroepen:

a.   De langdurig werklozen

      Werkzoekenden die, gedurende de 6 maanden die aan hun indienstneming voorafgaan, zonder onderbreking werkloosheids- of wachtuitkeringen hebben genoten voor alle dagen van de week.

b.   De laaggeschoolde werklozen

      Werklozen, ouder dan 18 jaar, die minstens 1 dag werkloos zijn en geen houder zijn van:

-      hetzij een diploma van universitair onderwijs;

-      hetzij een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs van het lange of het korte type;

-      hetzij een getuigschrift van het hoger algemeen of technisch secundair onderwijs.

c.   De gehandicapten

      Werkzoekende mindervaliden die, op het ogenblik van hun indienstneming, bij het Rijksfonds voor de Sociale Reclassering van de Mindervaliden (of bij één van zijn rechtsopvolgers) zijn ingeschreven.

d.   De deeltijds leerplichtigen

      Werkzoekenden van minder dan 18 jaar die onderworpen zijn aan de deeltijdse leerplicht en het secundair onderwijs met volledig leerplan niet meer volgen.

e.   De herintreders

      Werkzoekenden die tegelijk aan volgende voorwaarden voldoen:

1)  minstens 24 jaar zijn;

2)  geen werkloosheids- of loopbaanonderbrekingsuitkeringen genoten hebben gedurende de periode van 3 jaar die de indienstneming voorafgaat;

3)  geen beroepsactiviteit verricht hebben gedurende de periode van 3 jaar die de indienstneming voorafgaat;

4)  voor de in 2) en 3) bedoelde periode van 3 jaar hun beroepsactiviteit onderbroken hebben ofwel nooit een dergelijke activiteit begonnen zijn.

f.    De bestaansminimumtrekkers

      Werkzoekenden die op het ogenblik van hun indienstneming sinds minstens 3 maanden zonder onderbreking het bestaansminimum ontvangen.

g.   Oudere werklozen

      Werkzoekenden, ouder dan 44 jaar, die minstens één dag werkloos zijn en geen houder zijn van:

-      hetzij een diploma van het universitair onderwijs;

-      hetzij een diploma of een getuigschrift van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte of het lange type.

      h.   Migranten

             De Raad van Beheer van het Sociaal Fonds zal bepalen welke personen tot deze categorie van werknemers behoren.

 

9°  het bevorderen van initiatieven inzake vorming.

Art 4 (...)

HOOFDSTUK II ‑ TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 5

Deze statuten, alsmede de uitvoeringsmodaliteiten die worden vastgelegd, zijn van toepassing:

a)  op de uitzendbureaus, bedoeld bij artikel 7, 1° van de Wet van 24 juli 1987 betreffende tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers:

-      wat betreft de uitzendbureaus, erkend om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, is artikel 14, b en c en artikel 22 niet van toepassing; daarentegen is artikel 15 wel van toepassing;

-      wat betreft de uitzendbureaus, niet erkend om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, is artikel 15 niet van toepassing.

b)  op de uitzendkrachten, bedoeld bij artikel 7, 3° van de genoemde Wet van 24 juli 1987, die door de uitzendbureaus worden tewerkgesteld:

-      wat betreft de uitzendkrachten, tewerkgesteld via uitzendbureaus die erkend zijn om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, is artikel 14, b en c en artikel 22 niet van toepassing; daarentegen is artikel 15 wel van toepassing;

-      wat betreft de uitzendkrachten, niet tewerkgesteld via uitzendbureaus die erkend zijn om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, is artikel 15 niet van toepassing.

HOOFDSTUK III ‑ BEHEER

Artikel 6 - 9

(...)

Artikel 9 bis

De uitzendbureaus zijn gehouden aan het Sociaal Fonds driemaandelijks, uiterlijk voor het einde van de tweede maand na het einde van het betrokken kwartaal, een kwartaalaangifte toe te sturen. Dit is een lijst met vermelding, voor elke uitzendkracht, van zijn naam, geboortedatum of rijksregisternummer, verdiende loon en aantal gepresteerde dagen.

Indien die vermeldingen in de RSZ-aangifte zijn opgenomen, volstaat het een afschrift daarvan aan het Sociaal Fonds toe te sturen.

De verplichting voorzien in dit artikel geldt ook voor de eventuele rechtzettingen die achteraf aan de kwartaalaangiftes worden aangebracht.

De erkende uitzendbureaus, die geen zetel hebben in België, krijgen op voorhand door het Sociaal Fonds een document toegestuurd dat zij dienen te gebruiken voor de kwartaalaangifte. Zij dienen enkel de prestaties van hun uitzendkrachten, tewerkgesteld op het Belgisch grondgebied te vermelden. Het is de verantwoordelijkheid van het erkend uitzendbureau om de nodige actie te ondernemen opdat de kwartaalaangifte tijdig wordt ingediend.

 

Commentaar

De vraag naar deze kwartaalaangifte rechtvaardigt zich door de noodzaak aan toezicht en controle, door het Sociaal Fonds, op het legaal functioneren van de uitzendbureaus, al dan niet met zetel in België.

Deze kwartaalaangiftes zijn noodzakelijk opdat het Sociaal Fonds zou beschikken over de informatie die nodig is om zijn opdrachten uit te voeren.

 

Artikel 10 - 11

 (...)

HOOFDSTUK IV ‑ FINANCIERING

Artikel 12

Het Sociaal Fonds beschikt over de bijdragen welke zijn verschuldigd door de in artikel 5, a, bedoelde uitzendbureaus, alsook over de intresten van de geïnvesteerde bedragen.

Artikel 13 - Inningsprocedure

De bijdragen voorzien in artikel 14, b) en c), en artikel 15 worden ingevorderd en geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), overeenkomstig artikel 7 van de Wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, behoudens de afwijkingen vermeld onder artikel 14 en 15.

Wat de uitzendkrachten betreft waarvoor er geen bijdrageplicht aan de RSZ bestaat (bijvoorbeeld, degenen die naar ons land zijn gedetacheerd en die vallen onder artikel 14 van de Verordening (EEG) 1408/71 van 14 juni 1971 of ter uitvoering van een bilateraal akkoord tussen België en een derde land (de studenten die minder dan één maand werken tijdens de zomer), zullen de bijdragen bedoeld in artikel 14, b en c en artikel 15 rechtstreeks door het Sociaal Fonds worden geïnd, volgens de modaliteiten, welke door de Raad van Beheer worden bepaald.

Artikel 14 - Bijdragen

De bijdrage van de werkgevers, bedoeld in artikel 5, a, aan het Sociaal Fonds, bestaat uit drie delen:

a)  Waarborg

Elke vennootschap die in één van de gewesten een erkenning aanvraagt en bekomt, dient, per juridische entiteit, rechtstreeks aan het Sociaal Fonds éénmalig een som te storten van 74.368,06 EUR en dit in twee keer:

1°  een som van 24.789,35 EUR moet worden gestort op dezelfde datum als die waarop de erkennings­aanvraag wordt ingediend;

2°  een som van 49.578,71 EUR moet worden gestort binnen dertig dagen volgend op de datum van de erkenning.

 

Commentaar

Bovenstaand bedrag is bedoeld als waarborg in het geval van mogelijke betalingsmoeilijkheden vanwege het uitzendbureau ten opzichte van zijn uitzendkrachten of ten opzichte van het Sociaal Fonds.

Indien de onderneming geen erkenning als uitzendbureau heeft gekregen of indien de onderneming afziet van de verdere erkenningsprocedure, kan zij bij het Sociaal Fonds een aanvraag indienen met het oog op de terugstorting van de bovengenoemde som van 24.789,35 EUR.

De terugstorting zal maar kunnen gebeuren voor zover de desbetreffende aanvraag gepaard gaat met de overlegging van een document van het bevoegd gewestelijk bestuur waaruit blijkt dat de onderneming niet als uitzendbureau is erkend, of van een verklaring op eer dat de onderneming afziet van de verdere erkenningsprocedure.

De niet als uitzendbureau erkende ondernemingen waarvan de activiteit in feite ressorteert onder de Wet van 24 juli 1987, meer bepaald hoofdstuk II, van de wetgeving op uitzendarbeid, zullen de som van 74.368,06 EUR ineens moeten storten op het eerste verzoek van het Sociaal Fonds. Ingeval van weigering, kan het Sociaal Fonds een rechtsvordering instellen.

Van de som van 74.368,06 EUR is een forfaitair bedrag van 4.957,87 EUR definitief verworven door het Sociaal Fonds.

Commentaar

Deze som betreft een eenmalige inning voor opstart-, beheers- en dossierkosten.

De overige 69.410,19 EUR kunnen op verzoek van het uitzendbureau door het Sociaal Fonds worden terugbetaald, van zodra het uitzendbureau het bewijs voorlegt dat het voor een totaal bedrag van minstens 74.368,06 EUR aan bijdragen aan het Sociaal Fonds (via rechtstreekse of onrechtstreekse inning) heeft betaald en voor zover het uitzendbureau geen andere schulden heeft aan het Sociaal Fonds.

 

Voor wat betreft de uitzendbureaus, erkend om activiteit uit te oefenen in het Paritair Comité 124, kunnen de overige 69.410,19 EUR op verzoek van het betrokken uitzendbureau door het Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten terugbetaald worden, van zodra het uitzendbureau het bewijs voorlegt dat het voor een totaal bedrag van minstens 2.844,58 EUR aan bijdragen aan het Sociaal Fonds voor de Uitzendkrachten (via rechtstreekse of onrechtstreekse inning) heeft betaald en voor zover het uitzendbureau geen andere schulden heeft aan het Sociaal Fonds.

 

Commentaar

De bedoeling van de twee bovenstaande paragrafen is dat een mogelijke terugbetaling van de waarborg pa kan geschieden wanneer er door alle uitzendbureaus, al dan niet erkend om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, bijdragen betaald zijn op een loonmassa van gelijke omvang.

Er moet een termijn van ten minste twaalf maanden liggen tussen de betaling van de volledige som van 74.368,06 EUR en de terugbetaling van de som van 69.410,19 EUR.

Op verzoek van een uitzendbureau dat zijn uitzendactiviteit stopzet en dat de in de vorige twee alinea's bepaalde voorwaarden niet vervult, kan de Raad van Beheer van het Sociaal Fonds, rekening houdend met de schulden die het uitzendbureau heeft aan het Sociaal Fonds, beslissen de 69.410,19 EUR geheel of gedeeltelijk terug te betalen, zo er voor de uitzendkrachten van dat uitzendbureau of voor zijn gewezen uitzendkrachten geen financiële tussenkomsten door het Sociaal Fonds zijn gedaan of dienen gedaan te worden.

Als gevolg van de verjaringstermijn inzake tegoeden op lonen, is deze terugbetalingsprocedure pas mogelijk indien een termijn van minstens vijf jaar verstreken is sinds de stopzetting.

De terugbetaling kan nooit de bijdragen welke door de werkgever moeten worden betaald krachtens punt b) en c) van dit artikel, desgevallend artikel 15, overtreffen.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen t.a.v. een gelijkaardig waarborgsysteem dat bestaat in hun thuisland. Ze dienen die gelijkwaardigheid op een omstandige manier aan te tonen. Er dient bij wijze van geschriften te worden aangetoond dat:

-      de waarborg minstens een bedrag equivalent aan 74.368,06 EUR bedraagt;

-      de waarborg uitdrukkelijk tussenkomt ingeval van het staken van de betaling van de lonen en bijdragen;

-      ook van de in België tewerkgestelde uitzendkrachten.

 

b)  Eindejaarspremie

Voor het financieren van de eindejaarspremie is een bijdrage van 8,65 % op de brutolonen van de in België tewerkgestelde uitzendkrachten verschuldigd, dit vanaf 1 januari 2002 en voor onbepaalde duur.

Inningsprocedure:

Voor het eerste trimester 2002 wordt 0,3 % van deze bijdrage rechtstreeks gevorderd en geïnd door het Sociaal Fonds, volgens de modaliteiten bepaald door de Raad van Beheer en 8,35 % wordt gevorderd en geïnd door de RSZ, zoals bepaald in artikel 13. 

Vanaf het tweede trimester 2002 wordt de bijdrage van 8,65 % volledig gevorderd en geïnd door de RSZ zoals bepaald bij artikel 13.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen, mits omstandig schriftelijk bewijs hiervan.

 

c)     Andere voordelen

 

Sociale voordelen (zie Hfdst. 20)

Voor het financieren van de sociale voordelen toegekend aan de uitzendkrachten op grond van de CAO van 10 december 2001 met betrekking tot de sociale voordelen bestemd voor de uitzendkrachten, zijn de werkgevers bedoeld bij artikel 5 a) een bijdrage van 0,10 % verschuldigd, dit vanaf 1 januari 2002 tot 31 december 2002.

Inningsprocedure:

Deze bijdrage wordt voor de vier kwartalen van 2002 rechtstreeks geïnd door het Sociaal Fonds, volgens de modaliteiten bepaald door de Raad van Beheer.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen, mits omstandig schriftelijk bewijs hiervan.

 

Initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen (zie Hfdst. 48.2)

 

Voor de verwezenlijking van artikel 3, 8° wordt de bijdrage, verschuldigd aan het Sociaal Fonds door de werkgevers bedoeld bij artikel 5 a), met ingang van 1 januari 2002 tot 31 december 2002 vastgesteld op 0,10 % van de brutolonen van de in België tewerkgestelde uitzendkrachten.

Inningsprocedure:

Deze bijdrage wordt voor het eerste kwartaal van 2002 rechtstreeks door het Sociaal Fonds gevorderd en geïnd, volgens de modaliteiten bepaald door de Raad van Beheer. Voor het tweede, derde en vierde kwartaal 2002 wordt deze bijdrage gevorderd en geïnd door de RSZ, zoals bepaald in artikel 13.

Door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst ter bevordering van de tewerkstelling van risicogroepen wensen de ondertekenende partijen zich in te schrijven in de engagementen genomen in het Interprofessioneel Akkoord van 22/12/2000 en de Wet tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers van 05/09/2001.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen, mits omstandig schriftelijk bewijs hiervan.

 

Initiatieven inzake vorming. (zie hfdst.48.1)

 

Voor de verwezenlijking van artikel 3, 9° wordt de bijdrage, verschuldigd aan het Sociaal Fonds door de werkgevers bedoeld bij artikel 5 a) met ingang van 1 januari 2002 tot 31 december 2002 vastgesteld op 0,3 % op de brutolonen van de in België tewerkgestelde uitzendkrachten.

Inningsprocedure:

Deze bijdrage wordt voor het eerste kwartaal van 2002 rechtstreeks door het Sociaal Fonds geïnd, volgens de modaliteiten bepaald door de Raad van Beheer. Voor het tweede, derde en vierde kwartaal 2002 wordt deze bijdrage gevorderd en geïnd door de RSZ, zoals bepaald in artikel 13.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen, mits omstandig schriftelijk bewijs hiervan.

 

Artikel 15 : uitzendbureaus, erkend om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124

De uitzendbureaus, erkend om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité 124, dienen een bijdrage van 0,35 % op de brutolonen van de in België tewerkgestelde uitzendkrachten te betalen, dit vanaf 1 januari 2002 en voor onbepaalde duur.

Deze bijdrage is bestemd, naast de waarborg bedoeld in artikel 14, a), voor de financiering van de eindejaarspremie, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2001 betreffende de eindejaarspremie van de uitzendkrachten en voor de financiering van de sociale voordelen zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2001 houdende sociale voordelen voor de uitzendkrachten.

Inningsprocedure:

Deze bijdrage wordt voor het eerste kwartaal van 2002 rechtstreeks door het Sociaal Fonds gevorderd en geïnd, volgens de modaliteiten bepaald door de Raad van Beheer.

Vanaf het tweede trimester van 2002 wordt de bijdrage van 0,35 % volledig gevorderd en geïnd door de RSZ zoals bepaald bij artikel 13.

Uitzendkantoren die geen zetel hebben in België kunnen het principe van de gelijkwaardigheid inroepen, mits omstandig schriftelijk bewijs hiervan.

Artikel 16 - Detachering - Voorafgaande aangifte

Hiertoe dient het uitzendbureau, wanneer het gaat om uitzendkrachten die naar ons land zijn gedetacheerd en die vallen onder artikel 14 van de Verordening (EEG) 1408/71 of ter uitvoering van een bilateraal akkoord tussen België en een derde land, uiterlijk voor de aanvang van de detachering het Sociaal Fonds schriftelijk in kennis te stellen van het aantal en de identiteit van de gedetacheerde werknemers en van de duur van de detachering. Het uitzendbureau zal bovendien, wanneer dit is vereist ingevolge de wetgeving en/of het bilateraal akkoord tussen België en het derde land, bij die informatie een afschrift voegen van het detacheringsformulier, zoals het formulier E 101 dat geldt voor de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

Artikel 17

Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de Wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag van de bijdragen slechts worden gewijzigd bij een collectieve arbeids­overeen­komst, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, algemeen verbindend verklaard bij Koninklijk Besluit.

(...)

 

HOOFDSTUK VIII - Slotbepalingen

Artikel 24

Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2002.

Deze overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan op verzoek van de meest gerede ondertekenende organisatie herzien of beëindigd worden mits een opzeggingstermijn van drie maanden wordt in acht genomen.

 

 


Historiek
01/07/2020 31/12/2999 1901 Fonds voor Bestaanszekerheid: statuten
01/03/2018 30/06/2020 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/07/2017 28/02/2018 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2016 30/06/2017 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2013 31/12/2015 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/10/2011 31/12/2012 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2011 30/09/2011 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2009 31/12/2010 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2007 31/12/2008 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2005 31/12/2006 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 31/12/2004 1901 19 Fonds de sécurité d'existence
04/12/2002 31/12/2002 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2002 03/12/2002 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2001 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/1999 31/12/2000 1901 19 Fonds voor Bestaanszekerheid