070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2000 - Reglementaire teksten

Paritair (sub-)Comité nr.:
124.00.00-00.00

Bijwerking: 10/10/2000
Geldig vanaf: 01/01/2000
Geldig tot: 31/12/2000

In verband met de arbeidsduurvermindering van toepassing in 2000 zijn in de bouwnijverheid twee verschillende stelsels van toepassing :

a)     het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren (BS 07/10/83), gewijzigd door de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (BS 31/08/2000). Het werd voor het jaar 2000 uitgevoerd door een koninklijk besluit van 15 maart 2000 (BS 28/04/2000) en door een koninklijk besluit van 25 mei 2000 (BS 08/06/2000).

b)    de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 september 1999 betreffende de arbeidsduurvermindering gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (KB 03.12.2003 – BS 22.12.2003).

Beide reglementeringen bepalen welke de arbeidsduur in de bouwnijverheid voor de arbeiders is gedurende het jaar 2000.

 

De inhaalrustdagen voor het jaar 2000 zijn de volgende :

-      KB nr. 213 : 21/04, 02/06, 14/08, 03/11, 26 en 27/12/2000 ;

-      CAO 16/09/1999 : 28/12 en 29/12/2000 en 2, 3, 4 en 5/01/2001.

 

Hieronder geven wij U de volledige teksten van beide reglementeringen (A en B) zoals zij gelden voor dit jaar.

 

In een afzonderlijke omzendbrief met referentie Hfdst.7.1.2 geven wij U later de praktische toepassingsregels voor deze inhaalrustdagen van zodra deze regels zullen bekend gemaakt worden. De ondertitels werden door ons bijgevoegd.

A. Koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983

 

Hieronder volgt de tekst van het KB nr. 213 van 26 september 1983 zoals hij geldt vanaf 1 januari 2000 wegens de uitvoering eraan gebracht door het besluit van 15 maart 2000.

HOOFDSTUK 2 - Toepassingsgebied

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de werklieden door hen tewerkgesteld.

HOOFDSTUK 3 - Vermindering van de arbeidsduur

1.  Aantal en data van de inhaalrustdagen

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde werklieden hebben voor 1983 recht op vier rustdagen en voor de jaren 1984 tot 1992 op zes rustdagen. De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen in 1987, 1988, 1989, 1990, 1991 en 1992 moeten genomen worden.

De Koning kan, na advies van het paritair comité, bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, het recht op een aantal rustdagen vaststellen voor ieder jaar na 1992 tot 2000.

De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen genomen moeten worden in het betrokken jaar.

Voor ieder jaar na 2000, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden recht op zes rustdagen.  De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen in ieder jaar na 2000 genomen moeten worden.

De in dit artikel bedoelde rustdagen zijn voor de sociale zekerheid gelijkgesteld met arbeidsdagen.

 

Commentaar :      De rustdagen voor 2000, vastgesteld door het paritair comité op 16 september 1999 werden bevestigd door een koninklijk besluit van 25 mei 2000 (BS 08/06/2000).  Dit zijn : 21 april, 2 juni, 14 augustus, 2 november, 26 en 27 december 2000.

Bovendien worden inhaalrustdagen wegens arbeidsduurvermindering toegekend ingevolge de CAO van 16 september 1999 (zie punt B. hieronder); voor 2000 : 28 en 29 december 2000, 2, 3, 4 en 5 januari 2001.

2.  Verplichte sluiting van de ondernemingen - Principe en afwijkingen

Artikel 3

Het is verboden de bij artikel 1 bedoelde werklieden gedurende de bij artikel 2, tweede lid vastgestelde dagen tewerk te stellen.

In afwijking van dit verbod mogen de werklieden gedurende deze rustdagen worden tewerkgesteld :

1°    wanneer arbeid ‘s zondags is toegestaan bij artikel 12 van de Arbeidswet van 16 maart 1971.

2°    wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen.

 

Commentaar :     

1.   In artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden de volgende werken opgesomd die ‘s zondags mogen uitgevoerd worden in zoverre de normale exploitatie van het bedrijf niet mogelijk maakt ze op een andere dag van de week uit te voeren :

1°    toezicht op de bedrijfsruimte ;

2°    schoonmaken, herstellen en onderhouden, in zover deze werkzaamheden voor de regelmatige voortzetting van het bedrijf nodig zijn, alsmede de werkzaamheden buiten de productie, die nodig zijn voor de regelmatige hervatting van het bedrijf de volgende dag ;

3°    arbeid verricht om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval ;

4°    dringende arbeid aan machines of materieel en arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist ;

5°    arbeid om beschadiging van grondstoffen of voortbrengselen te voorkomen.

2.   De afwijking in 2° hierboven geldt voor de arbeider(s) die ten dienste staan van het cliënteel, maar uitsluitend in de ondernemingen voor de handel in bouwmaterialen en met name voor de tewerkstelling van arbeiders op zaterdag waarvoor het paritair comité de toestemming heeft verleend, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1980, houdende wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 1973 betreffende de arbeidsduur (zie Hfdst.7.5).

3.  Vervanging van de gewerkte inhaalrustdagen

Artikel 4

Het koninklijk besluit van 15 maart 2000 bepaalt voor de rustdagen van het jaar 2000 het volgende :

De werklieden die gedurende de rustdagen worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrust.

Deze inhaalrustdagen moeten worden toegekend binnen zes weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, tweede lid, 1° (wanneer arbeid ‘s zondags is toegestaan) en 2° (wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouw­materialen).

Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet de werkgever het aantal niet-toegekende inhaalrustdagen vermelden op het bewijs van volledige werkloosheid C4.

4.  Loon van de inhaalrustdagen

Artikel 5

De in artikel 2 bedoelde rustdagen schorsen de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en geven recht op een dagelijks forfaitair loon dat gelijk is aan de werkloosheidsuitkering, vermeerderd met de aanvullende werkloosheidsuitkering die door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de arbeiders van de Bouwnijverheid wordt toegekend.

Dit loon valt ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de arbeiders van de Bouwnijverheid en wordt betaald door de instellingen bedoeld in artikel 7 van de statuten van het genoemde Fonds volgens de nadere regels vastgesteld in gemeen overleg tussen deze instellingen en het Fonds.

Op dit loon zijn geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd.

Commentaar :      Uit het principe dat de arbeidsovereenkomst van de werklieden geschorst wordt tijdens de inhaalrustdagen (wettelijke schorsing) volgt dat de arbeiders verbonden door een arbeidsovereenkomst met een bouwonderneming recht hebben op het loon met betrekking tot alle inhaalrustdagen.

                                Bovendien vloeit daaruit voort dat gedurende de inhaalrust geen enkele arbeider een beroep kan doen op de werkloosheidsverzekering.

                                Het loon is een forfaitair bedrag, waarvan het eerste gedeelte gelijk is aan de hoofdwerkloosheidsuitkering die overeenstemt met de werkloosheidscode van de gerechtigde en waarvan het tweede gedeelte bestaat uit de bijkomende werkloosheidsuitkering, zoals bepaald door een overeenkomst gesloten in de Raad van Beheer van het Fonds.

                                In de maand december van elk jaar zal het forfaitair bedrag waarop de arbeider recht heeft voor een inhaalrust volgens zijn looncategorie vermeld worden in een barema verspreid door het Fonds voor Bestaanszekerheid van het Bouwbedrijf.

                                Dat loon wordt uitbetaald door de uitbetalingsorganismen van de werkloosheidsuitkeringen. Andere betalingsmodaliteiten werden voorzien voor sommige categorieën van arbeiders, die de theoretische voorwaarden niet vervullen om van werkloosheidsuitkeringen te genieten.

HOOFDSTUK 3 - Financiering van de arbeidsduurvermindering

Artikel 6 - (samengevatte tekst)

Het loon van de inhaalrustdagen wordt gefinancierd door een bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het Bouwbedrijf, waarvan de inning en invordering geschieden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Voor het jaar 1983 is de bijdrage gelijk aan 2,5 percent van het op 108 percent gebrachte bedrag van alle lonen over het jaar 1982, zoals dat bedrag blijkt uit de aangiften welke met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden aan de Rijksdienst zijn gedaan door de werkgevers die gedurende één van de eerste drie kwartalen van 1983 werklieden in dienst zullen hebben gehad.

Het bedrag van de bijdrage maakt het voorwerp uit van een debetbericht, verzonden aan de werkgevers door de Rijksdienst in de loop van de maand september 1983 en opgesteld door voornoemde dienst op basis van de loongegevens in zijn bezit op dat ogenblik. De bijdrage is verschuldigd op 30 september 1983 en dient te worden betaald aan de Rijksdienst ten laatste op 31 oktober 1983.

Voor de jaren 1984 tot 1996, is de bijdrage gelijk aan 2,6 percent van het op 108 percent gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden respectievelijk voor het vierde kwartaal van het vorig jaar en het eerste, het tweede en het derde kwartaal van het betrokken jaar. De bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd.

Wanneer de Koning, op grond van artikel 2, derde lid, het recht op een aantal rustdagen vaststelt voor de jaren na 1992 tot 2000, bepaalt Hij eveneens, bij in een Ministerraad overlegd besluit, de bijdragen alsmede de berekeningsbasis ervan. De bijdrage wordt per kwartaal samen met de sociale-zekerheidsbijdragen geïnd.

Het koninklijk besluit van 15 maart 2000 (BS 28/04/2000) bepaalt voor de rustdagen van 2000 het volgende :

de bijdrage verschuldigd door de in artikel 1 bedoelde werkgevers en bestemd voor de financiering van het forfaitair loon voor de rustdagen, wordt als volgt bepaald :

voor het jaar 2000 is de bijdrage gelijk aan 2,6 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1999, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2000 ;

Voor de jaren na 2000 is de bijdrage gelijk aan 2,6 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en respectievelijk voor het vierde kwartaal van het voorafgaande jaar en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van het betrokken jaar.  Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd.

De opbrengst van de bij dit besluit vastgestelde bijdrage, verminderd met de inningskosten, wordt door de Rijksdienst aan het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de arbeiders van de Bouwnijverheid overgemaakt.

Het bedrag van de ingevolge artikel 5 uitgekeerde forfaitaire lonen moet aangegeven worden bij de Rijksdienst.

Alle wets- en verordeningsbepalingen met betrekking tot de inning, de navordering, de burgerlijke sancties, de verjaring en het voorrecht der sociale zekerheidsbijdragen zijn op bovengenoemde bijdragen toepasselijk.

HOOFDSTUK 4 - Maatregelen tot vermindering van de gedeeltelijke werkloos­heid

1.  Toekenning van kredieturen te presteren tijdens de zomer of een periode van intense activiteit

Artikel 7

In de ondernemingen bedoeld in artikel 1, kunnen de grenzen van de arbeidsduur, vastgesteld bij artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971, overschreden worden met 64 uren per jaar gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit, naar rato van maximum één uur per dag, bezoldigd tegen het normale loon, mits toekenning van inhaalrustdagen binnen 6 maanden volgend op de periode waarin deze grenzen werden overschreden, naar rato van één rustdag per 8 gepresteerde uren.

Voor de in het voorgaande lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur en voor de vaststelling van de inhaalrustdagen dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen.

2.  Verbod gepensioneerden tewerk te stellen

Artikel 8

Het is verboden gepensioneerden tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld bij artikel 1.

 

(Zie Hfdst.15.1.2).

HOOFDSTUK 5 - Bijzondere bepalingen

1.  Recht op de maximale vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen (Maribel) (sedert lange tijd niet meer van toepassing).

Artikel 9

 

(...)

2.  Vrijstelling van storting aan het tewerkstellingsfonds (koninklijk besluit nr. 181)

     (sedert lange tijd niet meer van toepassing).

Artikel 10

 

(...)

3.  Toezicht

Artikel 11

§ 1.      Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren en beambten toezicht op de uitvoering van dit besluit en de uitvoerings­besluiten ervan.

§ 2.      De in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten mogen bij de uitoefening van hun opdracht :

1.   op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle inrichtingen, gedeelten van inrichtingen, lokalen en andere werkplaatsen waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar personen zijn tewerkgesteld die aan de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan onderworpen zijn.

Tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel toegang wanneer de rechter in de politierechtbank toestemming heeft verleend.

2.   elk onderzoek, elke controle en enquête instellen, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de wets- en reglementsbepalingen werkelijk worden nageleefd, en inzonderheid :

a)  hetzij alleen, hetzij tezamen, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, alsook de werknemers en de leden van de syndicale afvaardiging, van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van de ondernemingsraad ondervragen over alle feiten die zij nuttig achten te kennen voor de uitoefening van het toezicht ;

b)  zich zonder verplaatsing alle sociale documenten doen voorleggen die ingevolge deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan dienen te worden bijgehouden, en uittreksels, afschriften of fotokopies ervan nemen of ze zelfs tegen ontvangstbewijs in beslag nemen ;

c)   inzage, afschriften en fotokopies nemen van alle boeken, registers en documenten die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht of ze zelfs tegen ontvangstbewijs in beslag nemen ;

d)  de identiteit opnemen van de personen die zich op de arbeidsplaatsen bevinden en waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat zij werknemers of werkgevers zijn ; daartoe van deze personen de voorlegging vorderen van officiële identiteitsdocumenten of de identiteit van deze personen met andere middelen, inbegrepen het fotografische procédé, trachten te achterhalen ;

e)   als zij zulks nodig achten, de inlichtingen die zij bij hun onderzoek hebben ingewonnen bekend maken aan alle ambtenaren en beambten belast met het toezicht op andere wetten of reglementen in zoverre die inlichtingen voor deze laatsten bij de uitoefening van het toezicht nuttig kunnen zijn.

Er bestaat een verplichting om deze inlichtingen te verstrekken wanneer de met het toezicht belaste ambtenaren en beambten erom verzoeken.

§ 3.      De in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten hebben het recht waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in orde te stellen en processen-verbaal op te maken die bewijskracht hebben tot het tegendeel is bewezen.

Op straffe van nietigheid moet een afschrift van het proces-verbaal ter kennis van de overtreder worden gebracht binnen veertien dagen na de vaststelling van de overtreding.

§ 4.      De in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten kunnen in de uitoefening van hun ambt de bijstand van de gemeentepolitie en van de Rijkswacht vorderen.

4.  Sancties

Artikel 12

Al wie het door artikel 11 georganiseerde toezicht verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot zes maanden en met geldboete van 100 tot 5.000 F. (te vermenigvuldigen met 200) of met een van die straffen alleen.

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 26 tot 500 F. (te vermenigvuldigen met 200) of met één van die straffen alleen, de werkgevers, hun lasthebbers of aangestelden die :

-      de in artikel 2 bedoelde rustdagen niet hebben toegekend,

-      arbeid laten verrichten gedurende één van deze rustdagen buiten de in artikel 3 bepaalde voorwaarden,

-      de in artikel 4 bedoelde inhaalrustdagen niet hebben toegekend binnen de voorgeschreven termijn,

-      de in artikel 6 bedoelde bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de arbeiders van de Bouwnijverheid niet hebben betaald,

-      werken doen of laten verrichten in strijd met de bepalingen van de artikelen 8 en 9.

Artikel 14

De werkgevers zijn met hun lasthebbers of aangestelden hoofdelijk verantwoordelijk voor het betalen van de geldboeten ten laste van dezen uitgesproken wegens inbreuken op dit besluit.

HOOFDSTUK 6 - Slotbepalingen

Artikel 15

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983.

B. Collectieve Arbeidsovereenkomst van 16 september 1999 betreffende de arbeidsduur­vermindering

 

In het Paritair Comité voor het bouwbedrijf werd op 16 september 1999 een arbeidsovereenkomst afgesloten betreffende de arbeidsduurvermindering voor het jaar 2000.

 

De titels van de artikels werden door ons aangebracht.

HOOFDSTUK 1 - Toepassingsgebied

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf.

Onder "arbeiders", wordt verstaan de arbeiders en de arbeidsters.

 

HOOFDSTUK 2 - Arbeidsduurvermindering

Artikel 2

Vaststelling van de rustdagen

Onverminderd het aantal rustdagen vastgesteld in toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zoals gewijzigd bij de Programmawet van 29 december 1990, hebben de bij artikel 1 bedoelde arbeiders recht op 6 rustdagen voor 2000.

De data van de rustdagen voor 2000 zijn vastgesteld op :

-      28 en 29 december 2000, 2, 3, 4 en 5 januari 2001.

Artikel 3 - Verbod tewerkstelling en uitzonderingen

Het is verboden de bij artikel 1 bedoelde arbeiders gedurende de bij artikel 2 voorziene rustdagen tewerk te stellen.

In afwijking van dit verbod, mogen de arbeiders gedurende deze rustdagen worden tewerkgesteld :

1°    wanneer de ondernemingen waarin ze tewerkgesteld zijn, gewoonlijk een periode van intense activiteit kennen op het ogenblik van de toekenning van de rustdagen ;

2°    wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen, met uitzondering van het vervoer;

3°    in de gevallen waar arbeid op zondag is toegestaan bij artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

 

Commentaar :      De afwijkingen 2° en 3° zijn dezelfde als die vermeld in artikel 3 van het KB nr. 213, behalve voor wat de uitzondering voor het vervoer betreft. In de commentaar bij dat artikel (zie punt A hierboven) vindt U de werken die voorzien zijn in artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

                                De afwijking 1° geldt alleen voor de rustdagen voorzien door de onderhavige CAO en niet voor die van KB nr. 213.

Artikel 4 - Inhaalrustdagen in geval van prestaties.

De arbeiders die gedurende de bij artikel 2 bedoelde rustdagen worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrustdagen. Deze moeten worden toegekend  :

1°    binnen 7 maanden die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, tweede lid, 1°;

2°    binnen 6 weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, tweede lid, 2° en 3° .

Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, moet de werkgever het aantal niet-toegekende inhaalrustdagen vermelden op het bewijs van volledige werkloosheid C4.

 

Commentaar:       1.   De inhaalrust ingeval van tewerkstelling op de rustdagen wegens het feit dat de onder­nemingen op het ogenblik van de rustdagen gewoonlijk een periode van intense activiteit kennen, dient te worden genomen binnen de 7 maanden. De gelijkaardige bepaling van KB nr. 213 (zie punt A hierboven, artikel 7) voorziet daarvoor een termijn van 6 maanden.

                                2.   De inhaalrust toe te kennen indien gewerkt werd wegens tewerkstelling van personen belast met klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen of indien gewerkt werd in de gevallen toegestaan bij artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971, moet worden toegekend op dezelfde wijze als voorzien in de gelijkaardige bepalingen van KB nr. 213, nl. binnen de 6 weken die volgen op de dag waarop de arbeid werd verricht (zie A. hierboven - artikel 3).

Artikel 5 - Forfaitaire vergoeding

De in artikel 2 bedoelde rustdagen schorsen de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en geven recht op een dagelijks forfaitaire vergoeding die gelijk is aan de werkloosheidsuitkering, vermeerderd met de aanvullende werkloosheidsuitkering die door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de werklieden uit het Bouwbedrijf wordt toegekend.

Deze vergoeding valt ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf en wordt betaald door de organisaties die deze overeenkomst ondertekenen aan de arbeiders die, bij het begin van de rustperiode, door een arbeidsovereenkomst gebonden zijn aan een bij artikel 1 bedoelde werkgever alsook aan de arbeiders die in de 60 dagen voorafgaand aan het begin van de rustperiode ontslagen worden door een bij artikel 1 bedoelde werkgever, behalve omwille van dringende reden.

Deze vergoeding wordt prorata temporis toegekend aan de arbeiders die verbonden zijn geweest voor een bepaalde tijd van minstens 3 maanden en in volledige onvrijwillige werkloosheid zijn tijdens de periode van de rustdagen. De praktische uitvoeringsmodaliteiten zullen vastgesteld worden door de Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

HOOFDSTUK 3 - Bijzondere bepalingen

Artikel 6

De Patronale Dienst bedoeld bij artikel 23 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen welke voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 7

De opzeggingstermijn betekend door de werkgever wordt geschorst tijdens de periode van de rustdagen die in de eindejaarsperiode worden toegekend.

 

Commentaar :      de opzeggingstermijnen worden behandeld in de Hfdst.15.2.

HOOFDSTUK 4 - Geldigheid

Artikel 8

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2000 en verstrijkt op 5 januari 2001.

 

 


Historiek
01/01/2024 31/12/2024 070101 Arbeidsduur
01/01/2023 31/12/2023 070101 Arbeidsduur
01/01/2022 31/12/2022 070101 Arbeidsduur
01/01/2021 31/12/2021 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2021
01/01/2020 31/12/2020 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2020
01/01/2019 31/12/2019 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2019
01/01/2018 31/12/2018 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2018
01/01/2017 31/12/2017 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2017
01/01/2016 31/12/2016 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2016
01/01/2015 31/12/2015 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2015
01/01/2014 31/12/2014 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2014-2015
01/01/2013 31/12/2013 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2013-2014
01/01/2012 31/12/2012 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2012-2013
01/01/2011 31/12/2011 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2011-2012
01/01/2010 31/12/2010 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2010-2011
01/01/2009 31/12/2009 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2009-2010
01/01/2008 31/12/2008 070101 Arbeidsduur - Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2008-2009
01/01/2007 31/12/2007 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2007-2008
01/01/2006 31/12/2006 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2006-2007
01/01/2005 31/12/2005 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2005-2006
01/01/2003 31/12/2004 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2003-2004
01/01/2002 31/12/2002 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2002
01/01/2001 31/12/2001 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2001
01/01/2000 31/12/2000 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2000 - Reglementaire teksten
01/01/2000 02/01/2000 070101 Stelsels van arbeidsduurvermindering voor het jaar 2000 - Reglementaire teksten