040101 0401 Loonvoorwaarden

Paritair (sub-)Comité nr.:
312.00.00-00.00

Bijwerking: 02/12/2002
Geldig vanaf: 01/01/1999
Geldig tot: 31/12/2001

In het Paritair Comité voor de warenhuizen werd op 13 december 1989 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden.  Zij werd algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 21 september 1990 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 december 1990.

 

Zij werd herhaaldelijk gewijzigd en laatst door:

-        een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 24 juni 1999 (neergelegd op de Griffie van de dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen en geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nr. 51.590/CO/312; het bericht van neerlegging verscheen in het Belgisch Staatsblad van 17 augustus 1999).

 

Wij geven u hierna de bepalingen betreffende de loonvoorwaarden.

TITEL I – Toepassingsgebied

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de warenhuizen.

TITEL II – Beroepenclassificatie

(...)

Commentaar: wij verwijzen u naar onze omzendbrieven Hfdst. 3.1 en 3.2.

TITEL III – Loonvoorwaarden

HOOFDSTUK I – Loonschalen

I. Bedienden

A. Ondergeschikte bedienden

1.     Loonschalen

Artikel 16

De opklimming in de loonschalen van de ondergeschikte bedienden geschiedt jaarlijks.  Zij worden gespreid over een periode van tweeëntwintig jaar voor het personeel met een vast loon en over tien jaar voor het personeel dat betrokken is bij de verwezenlijking van de omzet.  Voor het personeel dat betrokken is bij de verwezenlijking van de omzet, is het gewaarborgd loon evenwel gelijk aan het loonschaalbedrag dat overeenkomt met een anciënniteit van tweeëntwintig jaar voor het personeel met een vast loon, mits er aanpassingen geschieden welke om de zes maanden moeten plaatshebben.

De opklimming in de loonschaal van de ondergeschikte bedienden geschiedt op basis van de volgende verdeling:

1° voor de bedienden die in dienst worden genomen zonder beroepservaring, 100 % op basis van de anciënniteit in de onderneming;

2° voor de bedienden die in dienst worden genomen met beroepservaring, 50 % voor de ervaring verworven vóór de indiensttreding in de onderneming en 50 % voor de anciënniteit in de onderneming.

Artikel 17

De totale opklimming in de loonschaal van de ondergeschikte bedienden, in absolute waarde uitgedrukt en gesteld tegenover het indexcijfer (...), wordt als volgt vastgesteld:

-        eerste categorie: 34.060 BEF tot 40.153 BEF;

-        tweede categorie: 36.293 BEF tot 51.402 BEF;

-        derde categorie: 38.207 BEF tot 55.799 BEF;

-        vierde categorie: 41.078 BEF tot 55.799 BEF.

De in het eerste lid vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 1.000 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 1.000 BEF en een maximum van 1.600 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 700 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 300 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 500 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 500 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht van zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Artikel 18

De loonschalen van de minimummaandlonen van de ondergeschikte bedienden zijn opgesteld overeenkomstig de volgende aanvangsleeftijden:

-        eenentwintig jaar voor de bedienden ingedeeld in de eerste, de tweede en derde categorie;

-        tweeëntwintig jaar voor de bedienden ingedeeld in de vierde categorie.

De loonschalen van de minimummaandlonen van de ondergeschikte bedienden zijn vastgelegd zoals is aangegeven in de tabellen in bijlage 1.

Artikel 19

De minimummaandlonen van de minderjarige ondergeschikte bedienden zijn, gesteld tegenover het indexcijfer (...), de volgende:

 

 

Eerste categorie

Tweede categorie

Derde categorie

Vierde categorie

BEF

BEF

BEF

BEF

20 jaar

34.060

36.293

38.207

41.079

19 jaar

32.852

34.980

36.914

39.642

18 jaar

31.661

33.681

36.233

38.201

17 jaar

30.465

32.369

34.787

36.779

16 jaar

29.272

31.063

33.334

35.919

De bedragen op 20 jaar worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 1.000 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 1.000 BEF en een maximum van 1.600 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 700 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 300 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 500 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 500 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

De bedragen op 19, 18, 17 en 16 jaar worden proportioneel verhoogd op dezelfde datum, rekening houdend met de bestaande degressiviteit ten opzichte van de bedragen op 20 jaar.

Artikel 20

Vanaf de leeftijd van twintig jaar genieten de ondergeschikte bedienden het volledig minimummaandloon waarin is voorzien bij de indienstneming in de categorie waarin zij worden gerangschikt. 

De minimummaandlonen worden, gesteld tegenover het indexcijfer (...), vastgesteld als volgt:

-        34.060 BEF voor de eerste categorie;

-        36.293 BEF voor de tweede categorie;

-        38.207 BEF voor de derde categorie;

-        41.078 BEF voor de vierde categorie.

De opklimming in de loonschalen op grond van de anciënniteit vangt aan op het ogenblik van deze bedienden de in artikel 18 vastgestelde aanvangsleeftijd hebben bereikt.

De in het eerste lid vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 1.000 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 1.000 BEF en een maximum van 1.600 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 700 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 300 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 500 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 500 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Artikel 21

De verhogingen verschuldigd ingevolge de opklimming op grond van de anciënniteit worden elk jaar uitbetaald.

2.     Minimummaandloon

Artikel 22

De uitvoerende bedienden van twintig jaar en ouder genieten ten minste een maandloon van 33.804 BEF.  Dit minimummaandloon staat tegenover het indexcijfer (...), en wordt berekend in verhouding tot het werkelijke loon.

Daarin zijn begrepen de conventionele en contractuele premies en overlonen, behalve die welke bepaald zijn in de artikelen 44 en 46.

3.     Bedienden van de zelfbediening en verkoopbedienden van de warenhuizen

Artikel 23

De bedienden van de “zelfbediening” waarvan sprake is in artikel 11, alsmede het verkooppersoneel van de warenhuizen, genieten na 2 jaar anciënniteit de minimumloonschaal van de bedienden van de derde categorie, die is vastgelegd in artikel 18, maar met een opklimming op grond van de anciënniteit die ophoudt bij het bedrag voor de leeftijd van 21 jaar.

De bedoelde bedienden die worden aangeworven vanaf 1 april 1993 bekomen na 1 jaar anciënniteit de minimumloonschaal van de bedienden van de derde categorie, in dezelfde voorwaarden.

De opklimming op grond van de anciënniteit wordt, voor elke bediende, op 22 jaar gebracht op het ogenblik van de toekenning van de jaarlijkse verhoging.

Het wegwerken van het verschil tussen de werkelijke anciënniteit te rekenen vanaf de aanvangsleeftijd van de categorie en de baremieke anciënniteit geschiedt eveneens op het ogenblik van de toekenning van de jaarlijkse verhoging, zoals voor de verlenging van de loonschaal.

4.     Bedienden van de tweede categorie

Artikel 24

De andere bedienden dan diegenen die in artikel 23 worden genoemd en die meer dan zes maand ervaring hebben in de onderneming in een functie van de tweede categorie, genieten de minimumloonschaal van de bedienden van de derde categorie, zoals deze werd vastgelegd in artikel 18, maar met een opklimming op grond van de anciënniteit die ophoudt bij het bedrag voor de leeftijd van 21 jaar. 

De opklimming op grond van de anciënniteit wordt gebracht op 22 jaar, volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 23.

B. Kaderpersoneel

Loonschalen

Artikel 25

De opklimming in de loonschalen van het kaderpersoneel geschiedt jaarlijks.  Zij wordt gespreid over een periode van tweeëntwintig jaar.

De opklimming in de loonschalen van het kaderpersoneel geschiedt op basis van de volgende verdeling:

1° voor de bedienden die in dienst worden genomen zonder beroepservaring, 100 % op grond van de anciënniteit in de onderneming;

2° voor de bedienden die in dienst worden genomen met beroepservaring, 50 % voor de ervaring verworven vóór de indiensttreding in de onderneming en 50 % voor de anciënniteit in de onderneming.

Artikel 26

De totale opklimming in de loonschalen van het kaderpersoneel, in absolute waarde uitgedrukt en gesteld tegenover het indexcijfer (...), wordt als volgt vastgesteld:

-        vijfde categorie: 47.168 BEF tot 65.527 BEF;

-        zesde categorie: 53.276 BEF tot 74.864 BEF;

-        zevende categorie: 61.518 BEF tot 87.504 BEF.

De in het eerste lid vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 1.000 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 1.000 BEF en een maximum van 1.600 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 700 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 300 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 500 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 500 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Artikel 27

De loonschalen van de minimummaandlonen van het kaderpersoneel worden vastgesteld zonder rekening te houden met de aanvangsleeftijden.

Zij zijn vastgesteld zoals is aangegeven in de loonschalen in bijlage 1.

Artikel 28

De maandelijkse minimumbedragen van de aanvangslonen van het kaderpersoneel, gesteld tegenover het indexcijfer (...), zijn de volgende:

-        47.168 BEF voor de vijfde categorie;

-        53.276 BEF voor de zesde categorie;

-        61.518 BEF voor de zevende categorie.

De in het eerste lid vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 1.000 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 1.000 BEF en een maximum van 1.600 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 700 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 300 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 500 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 500 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Artikel 29

De verhogingen verschuldigd ingevolge de opklimming in de loonschaal op grond van de anciënniteit worden elk jaar betaald.

De kaderleden van de zesde en zevende categorie hebben recht op een bijkomende verhoging die wordt toegekend ter gelegenheid van de uitbetaling van de in het eerste lid bepaalde verhogingen.  Deze bijkomende verhoging is gelijk aan 33 % van de nominale waarde van de jaarlijkse verhoging.

II. Werklieden

Loonschalen

Artikel 30

De opklimming in de uurloonschalen van de werklieden gebeurt jaarlijks.  Zij geschiedt op grond van de anciënniteit in de onderneming.

Deze opklimming vangt aan op het ogenblik dat de werklieden de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

Artikel 31

De totale opklimming in de loonschalen van de werklieden, in absolute waarde en gesteld tegenover het indexcijfer (...), is vastgesteld als volgt:

-        eerste categorie: 253,80 BEF tot 269,75 BEF;

-        tweede categorie: 264,80 BEF tot 280,80 BEF;

-        derde categorie: 279,25 BEF tot 301,00 BEF.

De hierboven vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 6,40 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 6,40 BEF en een maximum van 10,25 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 4,50 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 1,9230 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 3,2051 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 3,2968 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Artikel 32

De minimumuurloonschalen van de werklieden zijn vastgesteld zoals is aangegeven in de tabellen in bijlage 1.

Artikel 33

De minimumuurlonen van de minderjarige werklieden, gesteld tegenover het indexcijfer (...), zijn de volgende:

 

Leeftijd

Eerste categorie

Tweede categorie

Derde categorie

20 jaar

-

-

-

19 jaar

253,80 BEF

264,80 BEF

279,25 BEF

18 jaar

-

-

-

17 jaar

231,80 BEF

237,45 BEF

250,25 BEF

16 jaar

221,15 BEF

231,65 BEF

239,40 BEF

De bedragen op 20, 19 en 18 jaar worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 6,40 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 6,40 BEF en een maximum van 10,25 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 4,50 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 1,9230 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 3,2051 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 3,2968 BEF.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

De bedragen op 17 en 16 jaar worden proportioneel verhoogd op dezelfde datum, rekening houdend met de bestaande degressiviteit ten opzicht van de bedragen op 20, 19 en 18 jaar.

Artikel 34

De minimumuurlonen worden, tegenover het indexcijfer (...), als volgt vastgesteld:

-        eerste categorie: 253,80 BEF;

-        tweede categorie: 264,80 BEF;

-        derde categorie: 279,80 BEF.

De hierboven vastgestelde bedragen worden verhoogd als volgt:

-        op 1 juli 1990: met 6,40 BEF;

-        op 1 december 1992 [op 1 september 1992 bij GIB en Courthéoux-Fradis (tak Cora)]: met 2 %, met een minimum van 6,40 BEF en een maximum van 10,25 BEF;

-        op 1 januari 1993: met 4,50 BEF;

-        op 1 oktober 1998: met 1,9230 BEF;

-        op 1 juli 1999: met 3,2051 BEF;

-        op 1 juli 2001: met 3,2968 BEF.

Deze bedragen zijn gesteld tegenover het spilindexcijfer dat van kracht zal zijn op het ogenblik van de respectieve verhogingen.

Commentaar: voor de evolutie van de minimumbezoldigingen verwijzen wij u naar onze omzendbrieven Hfdst. 4.2.

HOOFDSTUK II – Toepassingsmodaliteiten van de loonschalen

1. Vaststelling van de ervaring bij de indienstneming

Artikel 35

De ervaring verworven vóór de indienstneming wordt als volgt bepaald:

-        voor het verkooppersoneel, op grond van de elders verworven ervaring in een vergelijkbare verkoopfunctie;

-        voor het administratief personeel, op grond van de elders verworven ervaring als bediende.

 

2. Toekenning van de verhogingen verschuldigd ingevolge de opklimming in de loonschalen

Artikel 36

De verhogingen welke het gevolg zijn van de opklimming in de loonschalen waarvan sprake is in de artikelen 21, 29 en 30 worden betaald naar keuze van de werkgever:

-        hetzij de eerste maand volgend op deze waarin de bediende in dienst is getreden;

-        hetzij op 1 februari van elk jaar voor het personeel waarvan de verjaardag van de indiensttreding tussen 1 november en 30 april valt;

-        hetzij op 1 augustus van elk jaar voor het personeel waarvan de verjaardag van de indiensttreding tussen 1 mei en 31 oktober valt.

Artikel 37

Het bedrag van de jaarlijkse of tweejaarlijkse loonschaalverhoging wordt gevoegd bij de werkelijk uitbetaalde lonen.

 

3. Overgang naar de andere categorie

Artikel 38

De bediende die naar een hogere categorie overgaat, geniet integraal de loonschaal van de categorie waarin hij wordt ondergebracht met ingang van de datum van zijn bevordering, rekening houdend met de normale aanvangsleeftijd van deze categorie.

Artikel 39

In geval van onmiddellijke bevordering van een basisbediende van de zelfbediening, zoals is bepaald in artikel 11, tot een functie van de vijfde categorie, gebeurt de overgang naar de loonschaal van de vijfde categorie als volgt: onmiddellijke toekenning van 50 % van het verschil tussen het vorige loonschaal niveau van de betrokkene en het nieuwe loonschaalniveau van de vijfde categorie; het toekennen van de overige 50 % wordt gespreid over vier jaar.

Artikel 39 bis

Wat betreft de toepassing van de bepalingen van artikel 12, §1, laatste lid op de werklieden in dienst op 1 april 1991, wordt het verschil tussen de lonen van de eerste categorie en deze van de tweede categorie voor de helft aangepast op 1 april 1991 en voor de andere helft op 1 oktober 1991.

(...)

 

5. Personeel tewerkgesteld met onvolledige dienstbetrekking

Artikel 43

De lonen van het personeel dat tewerkgesteld is met een onvolledige dienstbetrekking worden berekend volgens een van de twee hierna volgende formules:

a)    uurloon:

loonschaalbedrag van de categorie

                        156

b)    maandloon:

loonschaalbedrag van de categorie X aantal maandelijkse arbeidsuren

                                                        156

Vanaf 1 januari 2001 wordt de noemer 156 vervangen door 151,66.

 

6. Werkelijke lonen

Artikel 43bis

De werkelijke maandlonen van de voltijdse werknemers worden verhoogd:

-        met 500 BEF bruto op 1 juli 1999;

-        met 500 BEF bruto op 1 juli 2001.

De werkelijke uurlonen van de voltijdse werknemers worden verhoogd:

-        met 3,2051 BEF bruto op 1 juli 1999;

-        met 3,2986 BEF bruto op 1 juli 2001.

De deeltijdse werknemers hebben recht op een pro rata.

HOOFDSTUK III – Overlonen en premies

1. Laattijdige opening van winkels

Artikel 44

Voor de arbeidsprestaties na achttien uur genieten de bedienden van de eerste vijf categorieën en de werklieden een overloon van 50 % de eerste vijf dagen van de week en 100 % op zaterdag.

Deze overlonen worden berekend op basis van het uurloon dat wordt omgerekend naar een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur.  De omrekening gebeurt volgens de volgende formule:

uurloon X 36 uren

38 uren

waarbij het uurloon gelijk is aan het maandloon gedeeld door 156.

Van 1 juli 1990 wordt dit overloon toegepast op het uurloon dat wordt omgerekend naar een wekelijkse arbeidsduur van 36 uur, waarbij het uurloon gelijk is aan het maandloon gedeeld door 156.

Vanaf 1 januari 2001 wordt dit overloon toegepast op het uurloon dat wordt omgerekend naar een wekelijkse arbeidsduur van 35 uur, waarbij het uurloon gelijk is aan het maandloon gedeeld door 151,66.

2. Opslagplaatsen

Artikel 45

Behalve voor het personeel van de wacht- en toezichtdiensten dat een eigen statuut heeft, wordt het uurloon voor de arbeidsprestaties welke in de opslagplaatsen worden verricht van achttien uur tot tweeëntwintig uur en van zes uur tot acht uur verhoogd met 25 % en vanaf tweeëntwintig uur tot zes uur met 50 %.

Artikel 46

Het overloon voor gewerkte overuren op zaterdag in de opslagplaatsen bedraagt 100 %.

(...)

 

5. Jonge werknemers

Artikel 59ter

Met ingang van 1 april 1991 zullen de jongeren van 19, 18 en 17 jaar met een arbeidscontract onderworpen aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers, een aanvulling krijgen bij het loon volgens de degressieve loonschaal of bij het degressief gewaarborgd minimumloon in de vorm van een maandelijkse premie van respectievelijk 1 % op 19 jaar, 2 % op 18 jaar en 0,5 % op 17 jaar.

(...)

TITEL VIII – Slotbepalingen

(...)

Artikel 119

Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt:

-        de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 april 1981, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 9 februari 1982, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 7 juni 1982, 31 januari 1983, 11 april 1983, 17 november 1987 en 27 juni 1989, respectievelijk algemeen verbindend verklaard bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 1982, 20 mei 1983, 2 augustus 1983, 18 maart 1988 en 10 januari 1990;

-        (...)

Artikel 120

Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1990.

Zij is gesloten voor onbepaalde tijd en kan door een van de ondertekenende partijen worden opgezegd met een opzeggingstermijn van drie maanden.

Deze opzegging wordt bij aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de warenhuizen.

(...)

 


Historiek
01/01/2022 31/12/2050 040101 Loonvoorwaarden
01/07/2019 31/12/2021 040101 Loonvoorwaarden
01/07/2017 30/06/2019 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/07/2015 30/06/2017 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/01/2015 30/06/2015 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/01/2014 31/12/2014 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/12/2011 31/12/2013 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/07/2007 30/11/2011 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/07/2005 30/06/2007 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/07/2003 30/06/2005 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/01/2002 30/06/2003 040101 0401 Loonvoorwaarden
01/01/1999 31/12/2001 040101 0401 Loonvoorwaarden