2104 2103 Brugpensioen vanaf 56 jaar met een loopbaan van 40 jaar
Paritair (sub-)Comité nr.:
124.00.00-00.00
Bijwerking: 28/07/2011
Geldig vanaf: 01/01/2009
Geldig tot: 31/12/2010
In het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf werd op 25 juni 2009 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten tot toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het Bouwbedrijf. Zij werd neergelegd op de griffie van de Dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen op 22 juli 2009 en geregistreerd op 29 oktober 2009 onder het nr. 95.399/CO/124. Het bericht van neerlegging verscheen in het Belgisch Staatsblad van 10 november 2009.
Zij werd verlengd:
- tot 31 maart 2011 door de CAO van 13 januari 2011 (nr. 103305/CO/124);
- tot 30 juni 2011 door de CAO van 7 april 2011 (nr. 103971/CO/124).
Voor de toepassing van het brugpensioen dient men ook rekening te houden met het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007). Wij verwijzen hiervoor naar onze brochure bugpensioen.
Wij geven U hierna de tekst van de CAO van 25 juni 2009 betreffende het brugpensioen, gevolgd door een commentaar.
A. CAO van 25 juni 2009
HOOFDSTUK 1 - TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 1
Deze CAO is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.
In deze CAO verstaat men onder:
- arbeiders: de arbeiders en arbeidsters;
- Fonds voor Bestaanszekerheid: het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.
HOOFDSTUK 2 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN VANAF 58 JAAR
Zie hoofdstuk 2101.
(...)
HOOFDSTUK 3 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN VANAF 56 JAAR
AFDELING 1. BRUGPENSIOEN IN GEVAL VAN ONGESCHIKTHEID TOT VOORTZETTING VAN DE BEROEPSACTIVITEIT
Zie hoofdstuk 2101.
(...)
AFDELING 2. BRUGPENSIOEN IN GEVAL VAN 40 JAAR LOOPBAAN
Artikel 10.
Deze afdeling bepaalt de toekenningvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor
de arbeiders bedoeld in artikel 1 die 56 jaar en ouder zijn op het ogenblik dat zij ontsiagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende reden, en die op dat ogenblik 40 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen. Het gaat om de regeling van het conventioneel brugpensioen bedoeld in de CAO nr. 92 van 20 december 2007, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere
werknemers die worden ontsiagen, ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 2 februari 2007, en in de CAO nr. 96 van 20 februari 2009, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers die worden ontslagen, ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2008.
Artikel 11.
De in artikel 10 bedoelde arbeiders genieten van een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor
Bestaanszekerheid, voor zover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen:
1° de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst;
2° elke door de ter zake toepasselijke reglementering niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;
3° werkloosheidsuitkeringen genieten;
4° ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;
5° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; voldoen aan de criteria, bepaald in het KB van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, voor de brugpensioenregeling vanaf 56 jaar voor werknemers die 40 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen;
7° voldoen aan de voorwaarden bepaald, naar gelang het geval, in artikel 3 van de voormelde CAO nr. 92 of in artikel 3 van de voormelde CAO nr. 96.
Artikel 12.
Voor de toepassing van artikel 11, 4°, wordt als beroepsloopbaan beschouwd de prestaties en de gelijkgestelde periodes welke in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.
Artikel 13.
De arbeidsovereenkomst van de in artikel 10 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.
De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen
arbeiders, bedoeld in artikel 10, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze CAO, voor zover deze arbeiders de minimumleeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.
HOOFDSTUK 4 - BEDRAG VAN DE AANVULLENDE VERGOEDING
Artikel 14
§ 1. De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, worden vastgesteld op:
- 161,24 EUR als het uurloon van de arbeider lager is dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IA;
- 168,99 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IA, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II;
- 191,25 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IIA;
- 200,49 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IIA, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III;
- 225,61 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV;
- 254,52 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV.
In afwijking op het vorige lid, laatste streepje, zijn de maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid vastgesteld op:
- 289,92 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ononderbroken ten minste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten;
- 325,32 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ononderbroken de kwalificatie meestergast heeft genoten.
§ 2. Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers die samenwonen met een echtgenoot of echtgenote die niet over een beroepsinkomen beschikt", zoals gedefinieerd in artikel 110, §1, 1° van het KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bedragen vermeld in §1 vermeerderd met 55,50 EUR.
§ 3. Onverminderd de verhoging bedoeld in §2, wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding die uitgekeerd wordt in de maand december verhoogd met:
- 122,50 EUR voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers met gezinslast", zoals gedefinieerd in artikel 110, §1 van het KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
- 61,25 EUR voor de overige arbeiders.
Artikel 15
Het Fonds voor Bestaanszekerheid neemt, naast de aanvullende vergoeding, ook de bijzondere werkgeversbijdragen ten laste, met name:
- de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 111 van de Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;
- de bijzondere werkgeversbijdrage voor de pensioenen, bedoeld in artikel 268 van de Programmawet van 22 december 1989;
- de bijzondere werkgeversbijdrage voor de werkloosheidsverzekering, bedoeld in artikel 141 van de Wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.
Bij opheffing van de in het 1ste lid bedoelde bepalingen door de inwerkingtreding van het Hoofdstuk VI van Titel XI van de Wet houdende diverse bepalingen (I) van 27 december 2006, neemt het Fonds voor Bestaanszekerheid vanaf dat ogenblik de bijzondere werkgeversbijdragen op het conventioneel brugpensioen ten laste die in het voormelde Hoofdstuk van de Wet van 27 december 2006 zijn bepaald.
HOOFDSTUK 5 - HALFTIJDS BRUGPENSIOEN
Zie hoofdstuk 22.
(...)
HOOFDSTUK 6 - PROCEDURE EN ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 22
De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding moet worden ingediend bij het Fonds voor Bestaanszekerheid door toedoen van een vakbondsafvaardiging die deze CAO heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht op de aanvullende vergoeding.
Artikel 23
De raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.
Artikel 24
De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze CAO.
Artikel 25
De aanvullende vergoeding brugpensioen kan niet gecumuleerd worden met andere voordelen van bestaanszekerheid, met uitzondering van de promotievergoeding.
Artikel 26
De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze CAO kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid.
Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.
HOOFDSTUK 7 - FINANCIERING
Artikel 27
De aanvullende vergoeding wordt gefinancierd door de forfaitaire bijdrage verschuldigd aan het Fonds voor Bestaanszekerheid (CAO van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid).
HOOFDSTUK 8 - SPECIFIEKE MAATREGELEN
Artikel 28
Aan de werkgever die, in toepassing van het KB van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde arbeider, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.
Commentaar : Hieronder volgen in het kort de bepalingen inzake vervanging van dat KB :
- De bruggepensioneerde dient te worden vervangen door één of twee volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of hiermee gelijkgestelde werknemers. De plaatsvervanger mag in de betrokken onderneming niet in dienst zijn geweest in de loop van de zes maanden die zijn indienstneming voorafgaan, op enkele uitzonderingen na.
- Dat de vervanger een jongere van minder dan 26 jaar moet zijn is een aanbeveling en geen verplichting.
- De vervangingsplicht is niet van toepassing op werknemers die 60 jaar en ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst.
- Er bestaat een vrijstelling van de vervangingsverplichting wegens gebrek aan vervanger op de arbeidsmarkt.
- Individuele afwijkingen op de vervangingsplicht zijn mogelijk wegens inkrimping van het personeelsbestand.
Voor meer details over deze vervangingsplicht verwijzen wij naar onze brochure brugpensioen.
Artikel 29
Het is verboden arbeiders die een voltijds brugpensioen genieten tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 of hen als uitzendkracht ter beschikking te stellen van deze ondernemingen.
Artikel 30
In afwijking op de toekenningsvoorwaarden bepaald in de hoofdstukken 2 en 3, betaalt het Fonds voor Bestaanszekerheind de aanvullende vergoeding verder uit in geval van werkhervatting door de in de artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders tijdens hun brugpensioen.
Dit geldt tevens voor de bruggepensioneerde die tijdelijk zijn brugpensioen schorst om in een opleindingscentrum (erkend door het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid) bijkomende vorming te geven aan werkzoekenden en werknemers.
De uitbetaling neemt in ieder geval een einde op het ogenblik dat de in de artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders de wettelijke pensioenleeftijd bereiken.
In geval er, in strijd met het verbod, toch werkhervatting zou zijn bij dezelfde werkgever die de arbeider heeft ontslagen om reden van brugpensioen, vordert het Fonds voor Bestaanszekerheid van die werkgever de terugbetaling van de werkgeversbijdragen die op de doorbetaalde aanvullende vergoeding verschuldigd zijn.
HOOFDSTUK 9 – GELDIGHEIDSDUUR
Artikel 31
Deze CAO wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 2009 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 2011.
Ze vervangt de CAO van 5 februari 2009 tot verlenging van de CAO's van 21 juni 2007 en 22 februari 2008 betreffende de brugpensioenregelingen.
B. Commentaar
1. Leeftijdsvoorwaarde
Wanneer een werknemer ontslagen wordt door zijn werkgever kan hij het brugpensioen genieten op voorwaarde dat hij de leeftijd van minstens 56 jaar bereikt op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst werkelijk wordt beëindigd. Bovendien moet hij deze leeftijd bereiken uiterlijk op 30 juni 2011. Voor zover deze dubbele voorwaarde vervuld is, mag de opzeggingstermijn een einde nemen na 30 juni 2011.
2. Anciënniteitsvoorwaarden
Ingevolge het KB van 3 mei 2007 en de bovenstaande CAO dient de werknemer die het brugpensioen wil genieten het bewijs te leveren van minstens 40 jaar loondienst en een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.
3. Vervanging van de bruggepensioneerde
In toepassing van het KB van 3 mei 2007 moet de bruggepensioneerde werknemer verplicht vervangen worden door één of twee uitkeringsgerechtigde volledige werkloze(n) of hiermee gelijkgestelde werknemers. De vervanging moet plaatsvinden in de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende welke het brugpensioen een aanvang neemt.
De vervanger moet in dienst worden gehouden gedurende de eerste 36 maanden die volgen op zijn indienstneming. Slechts in bepaalde gevallen kan een afwijking van de vervangingsplicht worden toegestaan.
Voor de hoedanigheid van de vervanger, de modaliteiten inzake de vervangings- plicht en de mogelijke afwijkingen, zie onze brochure.
4. Aanvullende vergoeding en hoofdelijke bijdragen
Naaste de aanvullende vergoeding worden ook de bijzondere hoofdelijke bijdragen die door de werkgevers, die een arbeider afdanken die recht heeft op brugpensioen, verschuldigd zijn, door het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf ten laste genomen.
Toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst: om de integrale tekst te lezen, klik op het registratienummer.
Datum CAO
25/06/2009 |
Registratienr
95399 |
Geldig van
01/01/2009 |
Geldig tot
30/06/2011 |
Neerleggingsdatum
22/07/2009 |
Registratiedatum
29/10/2009 |
||
Onderwerp
brugpensioenen op 56 jaar of op 58 jaar of halftijds- op 57 jaar |
|||
BS Bericht van neerlegging
10/11/2009 |
Algemeen verbindend verklaring
- |
||
Algemeen verbindend verklaard door Koninklijk Besluit van
13/06/2010 |
Gepubliceerd in het B.St. van
10/08/2010 |
||
Keywords
BRUGPENSIOEN |
Historiek | ||
---|---|---|
01/07/2023 | 30/06/2025 | 2104 SWT 60 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/07/2021 | 30/06/2023 | 2104 SWT 60 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2019 | 30/06/2021 | 2104 SWT 59 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2019 | 01/01/2019 | 2104 SWT 59 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2018 | 31/12/2018 | 2104 SWT 59 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2017 | 31/12/2017 | 2104 SWT 56 jaar/58 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2015 | 31/12/2016 | 2104 SWT 56 jaar/58 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2014 | 31/12/2014 | 2104 SWT 56 jaar - 40 jaar loopbaan |
01/01/2011 | 31/12/2012 | 2104 2103 Brugpensioen vanaf 56 jaar met een loopbaan van 40 jaar |
01/01/2009 | 31/12/2010 | 2104 2103 Brugpensioen vanaf 56 jaar met een loopbaan van 40 jaar |
01/01/2008 | 31/12/2008 | 2104 2103 Brugpensioen vanaf 56 jaar met een loopbaan van 40 jaar |