01 Sociale programmatie 2013-2014

Paritair (sub-)Comité nr.:
118.03.00-00.00

Bijwerking: 22/07/2014
Geldig vanaf: 01/01/2013
Geldig tot: 31/12/2014

In het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid werd op 25 november 2013 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de sociale programmatie 2013-2014.

Deze overeenkomst houdt niet alle technische modaliteiten in. Dat is de reden waarom zij niet algemeen verbindend verklaard wordt. De partijen zullen de nodige uitvoeringsovereenkomsten afsluiten en algemeen verbindend laten verklaren om uitwerking te geven aan dit kader. 

Toepassingsgebied

Artikel 1

§1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de voedingsnijverheid. 

§2. Met "arbeiders" worden de mannelijke en de vrouwelijk arbeiders bedoeld.

(...)

Ploegenpremie bakkerijen

Artikel 3

De sociale partners stellen de invoering van het principe van een ploegenpremie in de bakkerijen, de banketbakkerijen die "verse" producten vervaardigen voor onmiddellijke consumptie met zeer beperkte houdbaarheid en de verbruikszalen bij een banketbakkerij uit tot de sectorale onderhandelingen 2015-2016. 

Eindejaarspremie

Artikel 4

De vier bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake de eindejaarspremie voor de voedingsnijverheid algemeen, voor de bakkerijen die "verse" producten vervaardigen voor onmiddellijke consumptie met zeer beperkte houdbaarheid en de verbruikzalen bij een banketbakkerij, voor de groenten en voor de suiker zullen worden vervangen door één enkele collectieve arbeidsovereenkomst waarbij de toekenningsvoorwaarden vanaf 1 januari 2014 worden geharmoniseerd op basis van volgende principes:

  • Recht op eindejaarspremie na 1 maand dienst;
  • Gelijkstellingen op basis van de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie;
  • Een maand waarin de betrokken arbeider in dienst is getreden uiterlijk de 15de of nog steeds in dienst was na de 15de geeft recht op 1/12de van de premie;
  • Ogenblik van betaling: vóór 25 december;
  • Geen recht bij vrijwillig vertrek in het eerste jaar dienst of in geval van ontslag om dringende reden. 

Sectoraal pensioenplan

Artikel 5

§1. Vanaf 1 januari 2014 verhoogt de globale inspanning van de werkgevers voor het sociaal sectoraal aanvullend pensioenstelsel met 0,22% naar 1,65% van de brutolonen x108%.

§2. Indien de werkgever buiten toepassingsgebied valt en van het sectoraal aanvullend pensieoenstelsel of de opting out van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel toepast, en voor zover zijn pensioentoezegging minstens evenwaardig is aan de sectorale pensioentoezegging, wordt een enveloppe van 0,15% van de loonmassa toegewezen aan de onderneming die gebruikt moet worden met respect van het wettelijk kader van de onderhandelingen 2013-2014. Onder loonmassa wordt begrepen brutuolonen en de bijhorenden sociale lasten. 

Artikle 6

Met behoud van de bestaande voorwaarden en zonder verhoging van de bijdragen voor het Fonds 2e pijler, worden vanaf 1 januari 2014 de solidariteitsprestaties als volgt vastgelegd:

  • Overlijden: 2000 EUR eenmalig:
  • Arbeidsongeschiktheid: 200 EUR eenamlig;
  • Economische werkloosheid: 0,75 EUR per dag.

Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) 

Artikel 7

De partijen zullen de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake SWT verlengen

  • tot 31 december 2014 voor SWT vanaf 58 jaar
  • tot 31 december 2015 voor SWT vanaf 58 jaar voor arbeiders tewerkgesteld in het kader van een zwaar beroep
  • tot 31 december 2015 voor SWT vanaf 56 jaar mits loopbaan van 40 jaar 
  • tot 31 december 2014 voor SWT vanaf 56 jaar met 20 jaar nachtprestaties en 33 jaar loopbaan.

(...)

Tijdskrediet

Artikel 9

§1. De sociale partners zullen de lopende sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten inzake tijdkrediet aanpassen aan de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.103 van 27 juni 2012 gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende de invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 

Met ingang van 1 december 2013 zal de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 2005 betreffende een aanvullende vergoeding in geval van tijdskrediet eveneens het recht voorzien op de vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5de vanaf de leeftijd van 50 jaar op basis van een beroepsloopbaan van 28 jaar overeenkomstig artikel 8 §3 van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103.

§2. De sociale partners zullen binnen de 3 maanden in toepassing van artikel 6, §5 c) van het KB van 12/12/2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, B.S. 18/12/2001 aan de bevoegde minister onder de vorm van een advies een lijst overmaken met knelpuntberoepen voor de uitoefening van het halftijds tijdskrediet vanaf 50 jaar voor werknemers tewerkgesteld in een zwaar beroep dat vooorkomt op de lijst van van knelpuntberoepen.

(...)

Overstap van zwaar naar licht werk

Artikel 11

De sociale partners herinneren aan de aanbeveling nr. 20 van de Nationale Arbeidsraad van 9 juli 2008 om oudere werknemers aan het werk te houden in de ondernemingen met name door hen lichter werk aan te bieden. Zij bevelen de ondernemingen aan deze toe te passen en bekendheid te geven aan de voorziene tijdelijke financiële compensatie ten laste van de RVA wanneer deze werknemers door loonverlies worden getroffen.

Klein verlet 

Artikel 12

In het kader van de harmonisering tussen arbeiders en bedienden wordt met ingang van 1 decembrer 2013 de volgende sectorale regeling inzake klein verlet ingevoerd, als aanvulling op de bovenstaande wetgeving: 

  • Huwelijk van de werknemer: 3 dagen 
  • Overlijden van de echtgenoot, een kind van de werknemer of van zijn echtgenoot, de (schoon)vader, (schoon)moeder, stiefvader of moeder van de werknemer: 5 dagen op te nemen binnen de zes maand vanaf de dag van het overlijden. 

Stressbeleid en ergonomie

Artikel 13

De sociale partners zullen vanuit het IPV (initiatieven voor professionele vorming) aan de ondernemingen een geschikt opleidingsaanbod aanbieden over het stressbeleid en ergonomie. 

Permanente vorming

Artikel 14

§1. In toepassing van artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en het koninklijk besluit van 11 oktober 2007, komen de partijen overeen om de vormingsinspanningen te verhogen volgens de modaliteiten afgesproken in dit artikel.

§2. De werkgever dient vanaf 1 januari 2013 de inspanningen inzake professionele vorming voor de arbeiders op jaarbasis te verhogen tot 1,20% van het totaal volume van de gepresteerde arbeidstijd van alle arbeiders van de onderneming. Dit percentage wordt vanaf 1 januari 2014 gebracht op 1,30%.

§3. Om deze doelstelling te bereiken dienen alle ondernemingen met 20 werknemers of meer vanaf 1 januari 2014 een opleidingsplan op te stellen. 

De sociale partners zullen een sectoraal model van opleidingsplan uitwerken waarbij bijzondere aandacht wordt bestted aan de participatie van risicogroepen. 

Om beroep te kunnen doen op de financiële tussenkomst van het IPV, moeten de bedrijven met 20 werknemers of meer over een opleidingsplan beschikken. Deze maatregel doet geen afbreuk aan de bestaande voorwaarden voor tussenkomst door het IPV. 

§4. Voor de ondernemingen met minder dan 20 werknemers zullen de sociale partners binnen IPV nadenken over specifieke projecten om kleinere ondernemingen en hun arbeiders te bereiken. Deze maatregel zal geëvaluaeerd worden voor de onderhandelingen 2015-2016. 

§5. IPV zal vanaf 2014 aan de arbeiders een opleidingsfiche bezorgen met een overzicht van alle volgende opleidingen via IPV.

§6. Elke arbeider zal beschikken over een initiatiefrecht om een onderhoud te vragen met de verantwoordelijke over zijn opleidingsmogelijkheden.

§7. Het dossier met betrekking tot het aanvangsuur schoolstages voor de bakkerijen wordt uitgesteld naar de sectorale onderhandelingen 2015-2016.

Vrijstelling Startbaanovereenkomsten

Artikel 15

De partijen zullen het nodige doen om gedurende de periode 2013-2014 een vrijstelling te krijgen van de toepassing van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.

Om dit te bereiken zullen ze onder meer in de Raad van Bestuur van het IPV toezien dat:

  • 0,15% van de loonmassa van de sector aangewend wordt voor de financiering van vorming van werkzoekenden en werkenden uit de risicogroepen; 
  • Het aantal industriële leerlingen gespreid over 2 jaar minstens 200 bedraagt;
  • Het aantal werkzoekenden en werkenden uit de risicoroepen een IPV-vorming geniet, minstens 3000 per jaar bedraagt. 
  • De vorming van werkzoekenden onder de risicogroepen zodanig georganiseerd wordt dat de kansen op tewerkstelling in de sector reëel zijn.

Deze verbintenis komt te vervallen wanneer de gewenste vrijstelling niet bekomen wordt.

Deze vrijstelling komt te vervallen wanneer blijkt dat de verbintenis niet is nagekomen. 

Uitzendarbeid 

Artikel 16

Partijen zullen een collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten inzake de verdere omkadering van uitzendarbeid in de sector. Zonder afbreuk te doen aan de bestaande wettelijke en interprofessionele voorwaarden en procedures, zal deze CAO volgende maatregelen bevatten: 

  • De ondernemingsraad en bij ontstentenis de syndicale afvaardiging moet driemaandelijks de nodige informatie ontvangen per werkpost, per motief en per duur teneinde het gebruik van uitzendkrachten te kunnen evalueren.
  • Het afsluiten van dagcontracten zal enkel kunnen gebeuren na overleg overeenkomstig artikel 34 van CAO nr. 108 van 16 juli 2013 gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid en na akkoord van de vakbondsafgevaardigen.
  • De sociale partners ondersteunen ten volle de sectorale commissie voor goede diensten en zullen deze samenroepen om specifieke ondernemingsomstandigheden te bekijken, dit zowel op vraag van de werknemers- als de werkgeversvertegenwoordigers.

Modernisering arbeidsrecht

Artikel 17

§1. Dit artikel wordt gesloten in uitvoering van artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 september 2013 tot vaststelling van de onderhandelingsprocedures voor het verhogen van de interne grens van de arbeidsduur die in loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust.

§2. De interne grens van de arbeidsduur die in de loop van de referteperiode moet worden nageleefd en het quotum overuren waarvoor de arbeider kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, §1bis en §2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan op vlak van de onderneming worden verhoogd met naleving van volgende procedure: 

  • Indien er een vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming worden hogervermelde verhogingen vastgesteld door een CAO ondertekend door alle in de vakbondsafvaardiging vertegenwoordigde organisaties.
  • Bij ontstentenis van een bevoegde vakbondsafvaardiging, worden hoger vermelde verhogingen vastgesteld door:

    • een ondernemingscao waarvan copie zal gestuurd worden naar het Paritair Comité
    • aanpassing van het arbeidsreglement waarvan copie zal gestuurd worden naar het Paritair Comité (maatregel van bepaalde duur geldig tot 30/06/2015)

Sociale dialoog

Artikel 18

De sociale partners herinneren aan de instructie van de RSZ in verband met het toekennen van maaltijdcheques voor vormingsdagen in het kader van betaald educatief verlof en zullen deze toepassen op het vlak van de ondernemingen. 

Artikel 19

Het aantal syndicale vormingsdagen voor de onderscheiden afgevaardigden van eenzelfde onderneming kan vanaf het lopende refertejaar onbeperkt geglobaliseerd worden. Eenzelfde arbeider die aangeduid is om aan vormingsdagen deel te nemen, kan dus het volledige totaal aan syndicale vormingsdagen per refertejaar opgebruiken. De globalisering gebeurt per syndicale organisatie. 

Bestaanszekerheid tijdelijke werkloosheid

Artikel 20

Deze aanvullende vergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid zal vanaf 1 januari 2014: 

  • 7,20 EUR bedragen voor de 1ste vijf werkloosheidsdagen en 
  • 10,27 EUR bedragen vanaf de 6de werkloosheidsdag. 

Bestaanszekerheid langdurige ziekte 

Artikel 21

§1.  De aanvullende vergoeding in geval van langdurige ziekte ten laste van het Waarborg- en Sociaal Fonds zal 6,88 EUR per dag bedragen. Deze verhoging wordt toegepast vanaf de eerste uitbetaling na 1 januari 2014. 

§2. De verhoging van de aanvullende vergoeding in geval van langdurige ziekte gebeurt zonder dat de bijdrage aan het Sociaal Fonds verhoogd moet worden.

Aanvullende vergoeding in geval van werkloosheid na ontslag

 Artikel 22

De aanvullende vergoeding in geval van werkloosheid na ontslag bedraagt vanaf 1 januari 2014 5,79 EUR per dag.

Aanvullende vergoeding in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht

Artikel 23

De aanvullende vergoeding indien een einde aan de arbeidsovereenkomst wordt gemaakt door medische overmacht, bedraagt vanaf 1 januari 2014 10,35 EUR per dag.

Kledijvergoeding

Artikel 24

De werkgevers dienen de werkkledij ter beschikking te stellen en te onderhouden. De kost voor de onderneming kan vanaf 1 januari 2014, per week, geschat worden op: 

  • 3,60 EUR voor het ter beschikking stellen van de werkkledij
  • 4,25 EUR voor het onderhoud.

(...)

Bevoegdheid paritair comité 

Artikel 26

De sociale partners zullen binnen hun wettelijke mogelijkheden de bevoegdheden van het paritair comité verduidelijkheden en de nodige stappen zetten om deze te officialiseren. 

Sociale vrede 

Artikel 27

De syndicale organisaties verbinden er zich toe geen andere eisen te stellen op ondernemingsniveau dan de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst. 

Duur van deze overeenkomst

Artikel 28

De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst treden in werking op 1 januari 2013 en gelde voor onbepaalde duur, behoudens andersluitende bepaling. 

De partijen kunnen deze collectieve arbeidsovereenkomst opzeggen mits een aanzegging van drie maanden opgestuurd aan de voorzitter van het paritair comité en de andere partijen die er vertegenwoordigd zijn.  

Enkele belangrijke algemene regels inzake collectieve arbeidsovereenkomsten

Regels geldig voor alle collectieve arbeidsovereenkomsten :

Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan (Nationale Arbeidsraad, paritair comité, paritair subcomité) evenals een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten buiten een paritair orgaan zijn bindend voor :

  • de ondertekenende organisaties, de werkgevers die lid zijn van de ondertekenende werkgeversorganisaties en de ondertekenende werkgevers, vanaf de ondertekening ;
  • de organisaties die tot de CAO toetreden, de werkgevers lid van een toetredende werkgeversorganisatie en de toetredende werkgevers, vanaf de toetreding ;
  • de werkgevers die lid worden van een gebonden organisatie ;
  • de werknemers van een gebonden werkgever.

De individueel normatieve bepalingen van een CAO (loonvoorwaarden, arbeidsduur, eindejaarspremie, klein verlet, enz.) regelen, op een collectieve wijze, de individuele rechten van de werknemers en wijzigen dus impliciet de individuele arbeidsovereenkomst. Wanneer een CAO ophoudt uitwerking te hebben, dan blijven de regels ervan bijgevolg van toepassing via de individuele arbeidsovereenkomsten t.a.v. de werknemers die in dienst waren vóór de einddatum van de CAO. De via de CAO verkregen voordelen blijven dus verworven.

Regels geldig voor collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in een paritair orgaan :

De individueel normatieve bepalingen van een CAO (lonen, premies, arbeidsduur, ...) zijn bindend voor alle werkgevers die vallen onder het ressort van het paritair orgaan, voor zover zij geviseerd zijn door het toepassingsgebied van de CAO, vanaf de vijftiende dag na publicatie van het bericht van neerlegging in het BS, behalve wanneer de partijen in de individuele arbeidsovereenkomst schriftelijk een strijdig beding hebben opgenomen en de werkgever geen lid is van een ondertekenende organisatie.

De algemeen verbindend verklaarde CAO is retroactief bindend voor alle werkgevers die behoren tot het ressort van het paritair orgaan en die geviseerd zijn door het toepassingsgebied van de CAO, zonder enige uitzondering. Het koninklijk besluit heeft uitwerking vanaf de inwerkingtreding van de CAO, maar kan nooit meer dan één jaar terugwerken.

Wanneer de werkingssfeer van een paritair comité of paritair subcomité wordt gewijzigd, blijven de in die comités gesloten overeenkomsten bindend voor de werkgevers en werknemers die vóór de wijziging eronder vielen, totdat in het comité waaronder zij na de wijziging ressorteren, de toepassing van de in dit comité geldende overeenkomsten op die werkgevers en werknemers is geregeld. 


Historiek
01/01/2019 31/12/2050 01 Sociale programmatie 2019-2020
01/01/2017 31/12/2018 01 Sociale programmatie 2017-2018
01/01/2015 31/12/2016 01 Sociale programmatie 2015-2016
01/01/2013 31/12/2014 01 Sociale programmatie 2013-2014
01/01/2011 31/12/2012 01 Loon- en sociale programmatie 2011-2012
01/01/2009 31/12/2010 01 Invulling van het interprofessioneel akkoord 2009 - 2010
01/01/2007 31/12/2008 01 Sectoraal akkoord en Loonprogrammatie 2007-2008
01/01/2005 31/12/2006 01 Sociale programmatie 2005-2006
01/07/2003 31/12/2004 01 Sociale programmatie 2003-2004
01/01/2001 03/04/2003 01 Sociale programmatie 2001-2002