2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid

Paritair (sub-)Comité nr.:
124.00.00-00.00

Bijwerking: 13/02/2001
Geldig vanaf: 01/01/2001
Geldig tot: 31/12/2000

In het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf werd op 15 mei 1997 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten tot toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het Bouwbedrijf (geregistreerd onder nummer 44856/CO/124.00.00). Zij werd gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 4 december 1997, 24 september 1998 en 27 mei 1999 en tenslotte door een collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2000.

Deze laatste collectieve overeenkomst verlengt sommige bepalingen van de CAO van 15 mei 1997.

 

Hieronder volgen de gecoördineerde bepalingen van deze overeenkomst die over het brugpensioen handelen en die van toepassing zijn vanaf 1 januari 1999 tot 30 juni 2001, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk  3 (in verband met conventioneel brugpensioen op een lagere leeftijd dan 58 jaar) die verstrijken op 31 december 2000 (BK van 29 februari 2004 – BS 3 mei 2004).

 

Voor de toepassing van het brugpensioen dient men  rekening te houden met het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 11 december 1992). Wij verwijzen hiervoor naar onze interprofessionele documentatie nr. 355.

 

Wij geven U hierna de integrale tekst van de CAO van 15 mei 1997, gewijzigd door die van 4 december 1997, 24 september 1998, 27 mei 1999 en 14 december 2000, voorzien van de nodige commentaar.

A. Tekst van de overeenkomst

 

HOOFDSTUK 1 - TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Deze CAO is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

HOOFDSTUK 2 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN VANAF 58 JAAR

Artikel 2

Het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf kent een maandelijkse aanvullende vergoeding toe aan de werklieden die tussen de leeftijd van 58 en 65 jaar door een in artikel 1 bedoelde werkgever ontslagen zijn, behoudens omwille van dringende redenen.

Artikel 3

Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding, moeten de in artikel 2 bedoelde werklieden aan de volgende voorwaarden voldoen :

1°    elke door de reglementering ter zake niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet ;

2°    werkloosheidsuitkeringen genieten ;

3°    ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen ;

4°    ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar ;

5°    voldoen aan de criteria, bepaald in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.

 

Commentaar :      Het KB van 7 december 1992 voorziet bovendien dat de werknemer 25 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen dient te rechtvaardigen.

 

                                Door de werknemers die ontslagen zijn vanaf 60 jaar moet echter een anciënniteit bewezen worden van :

 

1°    ofwel 10 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen binnen de sector in de 15 jaar die voorafgaan aan de aanvang van de opzeggingstermijn,

2°    ofwel 20 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen.

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 3, 3° worden als beroepsloopbaan beschouwd de prestaties en de gelijkgestelde periodes welke in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.

HOOFDSTUK 3 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN OP EEN LAGERE LEEFTIJD DAN 58 JAAR

Commentaar : De bepalingen van dit hoofdstuk 3 verstrijken op 31 december 2000.

Artikel 5

Dit hoofdstuk bepaalt de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en die op een lagere leeftijd dan 58 jaar ontslagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende reden.

De Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.

Commentaar:

Aan dit artikel werd door die Raad van Bestuur uitvoering gegeven.

De Raad van Bestuur van het FBZ maakt effectief een onderscheid tussen arbeiders die minder dan één jaar en zij die één jaar of langer arbeidsongeschikt waren.  Het blijkt dat het fonds een arbeidsongeschiktheid van minder dan één jaar (= primaire arbeidsongeschiktheid) automatisch gelijkstelt met een tewerkstelling.

Bij arbeidsongeschiktheid van meer dan één jaar zijn er twee mogelijkheden.

1)   de werknemer presteert zijn opzeggingstermijn toch, ondanks zijn lange arbeidsongeschiktheidsperiode (bv. een minder belastende taak die hij tijdelijk uitvoert).  In dat geval zal het brugpensioen gewoon toegekend worden.

2)   de werknemer wordt afgedankt mits het betalen door zijn werkgever van een verbrekingsvergoeding.  In dit laatste geval zal de commissie "Individuele Gevallen" van het F.B.Z. de zaak onderzoeken en zich erover uitspreken of al dan niet het brugpensioen kan toegekend worden.

Artikel 6

De in artikel 5 bedoelde arbeiders genieten een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf, voorzover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen :

-     aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot verderzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt ;

Commentaar:

Arbeiders die door hun behandelende geneesheer definitief arbeidsongeschikt worden verklaard voor het werk waarvoor zij werden aangeworven en waarvan de arbeidsovereenkomst een einde neemt wegens overmacht, kunnen geen aanspraak maken op de aanvullende vergoeding van het fonds voor bestaanszekerheid.  De CAO van het bouwbedrijf werd bewust in die zin opgesteld, omdat die arbeiders nooit het statuut van bruggepensioneerde kunnen genieten.  De RVA stelt zich immers op het strikte standpunt dat het statuut van de bruggepensioneerde enkel mogelijk is wanneer de werkgever de werknemer ontslaat.  Een einde van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht wordt daarmee niet gelijkgesteld.

-     de minimumleeftijd hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.  Deze minimumleeftijd is vastgesteld op 55 jaar in 1997 en op 56 jaar in 1998, 1999 en 2000 ;

-     op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen :

      *    een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer ;

      *    een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ;

-     ten minste 5 legitimatiekaarten “rechthebbende” hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar ; de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking worden genomen ;

-     aanspraak kunnen maken op het genot van werkloosheidsuitkeringen volgens de toepasselijke reglementaire bepalingen terzake ;

-     elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten activiteit stopzetten.

Artikel 7

De arbeidsovereenkomst van de in artikel 5 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze CAO. De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 5 mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze CAO, voor zover deze arbeiders de in artikel 6 bedoelde minimumleeftijd hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.

Artikel 8

De beroepsloopbaan als loontrekkende werknemer wordt berekend overeenkomstig artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het con­cur­ren­tie­vermogen.

Artikel 9

Het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf neemt, naast de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 6, ook de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 24 van de voormelde wet van 26 juli 1996 en de capitatieve bijdragen inzake brugpensioen ten laste.

HOOFDSTUK 4 - BEDRAG VAN DE AANVULLENDE VERGOEDING

Artikel 10

De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, worden vastgesteld op :

-         5.894 F.      voor de ongeschoolde werkman ;

-         7.036 F.      voor de geoefende werkman ;

-         8.344 F.      voor de geschoolde werkman van de eerste graad ;

-         9.444 F.      voor de geschoolde werkman van de tweede graad ;

-       10.388 F.      voor de werkman die gedurende 10 jaar ten minste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten;

-       11.332 F.      voor de werkman die gedurende 10 jaar de kwalificatie meestergast heeft genoten.

Voor de arbeiders die behoren tot de categorie “samenwonende met 1 beroepsinkomen”, zoals gedefinieerd in het artikel 110 §1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bovenstaande maandbedragen vermeerderd met 1.000 BEF.

HOOFDSTUK 5 - PROCEDURE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 11

De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, moet worden ingediend bij het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf door toedoen van een vakbondsorganisatie die de collectieve arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.

De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht op de aanvullende vergoeding.

Artikel 12

De raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.

Artikel 13

De Patronale Dienst bedoeld bij artikel 23 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze CAO.

Artikel 14

De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van de CAO kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het Paritair Comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.

HOOFDSTUK 6 - FINANCIERING

Artikel 15

Ten einde de aanvullende vergoeding te financieren, zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers een bijdrage verschuldigd aan het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

Deze bijdrage bedraagt 0,75 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden respectievelijk voor de vier kwartalen van 1997, 1998, 1999 en  2000, en voor het eerste en tweede kwartaal van 2001.

Artikel 16

Overeenkomstig artikel 16 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf, staat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in voor de inning en invordering van de in artikel 15 bedoelde bijdrage.

 

Commentaar :      Voor deze aan het Fonds voor Bestaanszekerheid via de RSZ te betalen globale bijdrage door de bedrijven met de RSZ-kengetallen 024, 026, 044 en 054, zie onze omzendbrief Hfdst.19.

HOOFDSTUK 7 - SPECIFIEKE MAATREGELEN

Artikel 17

Aan de werkgever die, in toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde werkman, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.

 

Commentaar :      Hieronder volgen in het kort de bepalingen inzake vervanging van dat KB :

?      De bruggepensioneerde dient te worden vervangen door één of twee volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of hiermee gelijkgestelde werknemers. De plaatsvervanger mag in de betrokken onderneming niet in dienst zijn geweest in de loop van de zes maanden die zijn indienstneming voorafgaan, op enkele uitzonderingen na.

?      Dat de vervanger een jongere van minder dan 26 jaar moet zijn is een aanbeveling en geen verplichting.

?      De vervangingsplicht is niet van toepassing op werknemers die 60 jaar en ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst.

?      Er bestaat een vrijstelling van de vervangingsverplichting wegens gebrek aan vervanger op de arbeidsmarkt.

?      Individuele afwijkingen op de vervangingsplicht zijn mogelijk wegens inkrimping van het personeelsbestand.

(Voor meer details over deze vervangingsplicht verwijzen wij naar onze documentatie nr.355).

Artikel 18 en artikel 19

(...)      Zie onze omzendbrief Hfdst.7.2.1.

Artikel 20

(Verbod om bruggepensioneerden tewerk te stellen)

(...)      Zie onze omzendbrief Hfdst.15.1.2.

HOOFDSTUK 8 - GELDIGHEIDSDUUR

Artikel 21

Deze CAO is gesloten voor een bepaalde duur.  Ze treedt in werking op 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 2001, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk 3 die verstrijken op 31 december 2000.

.

 

(...)

 

Commentaar. :         De C.A.O. van 14/12/2000 die de C.A.O. van 15/05/1997 wijzigt en voor sommige bepalingen verlengt tot 30/06/2001 is van toepassing voor bepaalde duur (01/01/2001 – 30/06/2001).

B. Commentaar

KB van 7 December 1992

Wanneer een werknemer ontslagen wordt door een bouwwerkgever kan hij het brugpensioen genieten op voorwaarde dat hij de in de CAO vereiste leeftijd bereikt op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst werkelijk wordt beëindigd en hij aan de voorwaarden van onderhavige CAO voldoet. Bovendien moet hij deze leeftijd bereiken uiterlijk op 30 juni 2001. Voor zover deze dubbele voorwaarde vervuld is, mag de opzeggingstermijn een einde nemen na 30 juni 2001.

 

De brugpensioenen die onder de bepalingen van onderhavige CAO vallen gaan ten vroegste in op 1 januari 1997. Het koninklijk besluit van 7 december 1992 is erop van toepassing.

 

In onze commentaren bij de artikelen 3 en 17 hebben wij U de bepalingen van dat besluit betreffende de anciëniteitsvoorwaarden en de vervangingsplicht in het kort weergegeven. Hieronder volgen nog enkele belangrijke bepalingen ervan.

 

De werkgever, die dient te vervangen wordt geacht de verplichting tot vervanging nagekomen te hebben, indien de indienstneming van de vervanger of vervangers gebeurt tijdens de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende dewelke het brugpensioen een aanvang neemt.

 

De werkgever heeft de verplichting de in dienst genomen werkloze in dienst te houden gedurende de eerste zesendertig maanden die volgen op zijn indienstneming of hem te vervangen door één, of, in voorkomend geval, meerdere volledige uitkeringsgerechtigde werklozen die niet in de onderneming gewerkt hebben, gedurende de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan, behalve in sommige gevallen.

 

Voor de bruggepensioneerden wordt het werkloosheidspercentage vastgesteld op 60 %.

De werkgever die de vervangingsplicht niet naleeft kan een administratieve geldboete oplopen en bovendien een forfaitaire compensatievergoeding voor gans de duur van het brugpensioen.

 

(Voor meer details over dit KB van 7 december 1992 verwijzen wij naar onze documentatie nr. 355).

Hoofdelijke bijdragen

 

De bijzondere hoofdelijke bijdragen die door de werkgevers, die een arbeider afdanken die recht heeft op brugpensioen, verschuldigd zijn worden door het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf eveneens ten laste genomen (zie artikel 9 hierboven, dat niet alleen naar artikel 6 maar ook naar artikel 3 had moeten verwijzen).

 

 


Historiek
01/01/2014 31/12/2014 2201 Historiek SWT 58 jaar – Kliksysteem
01/01/2011 31/12/2012 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2009 31/12/2010 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2007 31/12/2008 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2005 31/12/2006 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2005 31/12/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/07/2004 31/12/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 30/06/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2002 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2001 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/1999 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid