2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid

Paritair (sub-)Comité nr.:
124.00.00-00.00

Bijwerking: 16/11/2001
Geldig vanaf: 01/01/2001
Geldig tot: 31/12/2000

In het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf werd op 5 juli 2001 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten tot toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het Bouwbedrijf.

 

Deze CAO werd neergelegd op 9 juli 2001 bij de Griffie van de Dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen en geregistreerd op 25 juli 2001 onder het nummer 58058/CO/124. Het bericht van neerlegging verscheen in het Belgisch Staatsblad van  8 augustus 2001. Ze treedt in werking op 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2002.

 

Voor de toepassing van het brugpensioen dient men  rekening te houden met het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 11 december 1992). Wij verwijzen hiervoor naar onze interprofessionele documentatie nr. 355.

 

Wij geven U hierna de bepalingen van de CAO van 5 juli 2001 betreffende het brugpensioen, gevolgd door een commentaar.

 

A. Tekst van de overeenkomst van 5 juli 2001

 

HOOFDSTUK 1 – TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Deze CAO is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

In deze CAO verstaat men onder:

-      arbeiders: de arbeiders en arbeidsters;

-      Fonds voor Bestaanszekerheid: het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

HOOFDSTUK 2 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN VANAF 58 JAAR

Artikel 2

Het Fonds voor Bestaanszekerheid kent een maandelijkse aanvullende vergoeding toe aan de arbeiders die tussen de leeftijd van 58 en 65 jaar door een in artikel 1 bedoelde werkgever ontslagen zijn, behoudens omwille van dringende redenen.

Artikel 3

Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding, moeten de in artikel 2 bedoelde arbeiders aan de volgende voorwaarden voldoen:

1°  elke door de reglementering terzake niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;

2°  werkloosheidsuitkeringen genieten;

3°  ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;

4°  ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar;

5°  voldoen aan de criteria, bepaald in het KB van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.

 

Commentaar :      Het KB van 7 december 1992 voorziet dat de werknemer 25 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen dient te rechtvaardigen.

 

                                Door de werknemers die ontslagen zijn vanaf 60 jaar moet echter een anciënniteit bewezen worden van :

 

1°    ofwel 10 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen binnen de sector in de 15 jaar die voorafgaan aan de aanvang van de opzeggingstermijn,

2°    ofwel 20 jaar loondienst of gelijkgestelde dagen.

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 3, 3° wordt als beroepsloopbaan beschouwd de prestaties en de gelijkgestelde periodes welke in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.

Artikel 5

De arbeidsovereenkomst van de in artikel 2 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 2, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze CAO, voor zover deze arbeiders de minimumleeftijd van 58 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.

HOOFDSTUK 3 - HET CONVENTIONEEL BRUGPENSIOEN OP EEN LAGERE LEEFTIJD DAN 58 JAAR

Artikel 6

Dit hoofdstuk bepaalt de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en die op een lagere leeftijd dan 58 jaar ontslagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende reden.

De Raad van Bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.

Commentaar:

Aan dit artikel werd door die Raad van Bestuur uitvoering gegeven.

De Raad van Bestuur van het FBZ maakt effectief een onderscheid tussen arbeiders die minder dan één jaar en zij die één jaar of langer arbeidsongeschikt waren.  Het blijkt dat het fonds een arbeidsongeschiktheid van minder dan één jaar (= primaire arbeidsongeschiktheid) automatisch gelijkstelt met een tewerkstelling.

Bij arbeidsongeschiktheid van meer dan één jaar zijn er twee mogelijkheden.

1)   de werknemer presteert zijn opzeggingstermijn toch, ondanks zijn lange arbeidsongeschiktheidsperiode (bv. een minder belastende taak die hij tijdelijk uitvoert).  In dat geval zal het brugpensioen gewoon toegekend worden.

2)     de werknemer wordt afgedankt mits het betalen door zijn werkgever van een verbrekingsvergoeding.  In dit laatste geval zal de commissie "Individuele Gevallen" van het F.B.Z. de zaak onderzoeken en zich erover uitspreken of al dan niet het brugpensioen kan toegekend worden.

Artikel 7

De in artikel 6 bedoelde arbeiders genieten van een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid, voor zover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen:

-      aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot verderzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt;

Commentaar:

Arbeiders die door hun behandelende geneesheer definitief arbeidsongeschikt worden verklaard voor het werk waarvoor zij werden aangeworven en waarvan de arbeidsovereenkomst een einde neemt wegens overmacht, kunnen geen aanspraak maken op de aanvullende vergoeding van het fonds voor bestaanszekerheid.  De CAO van het bouwbedrijf werd bewust in die zin opgesteld, omdat die arbeiders nooit het statuut van bruggepensioneerde kunnen genieten.  De RVA stelt zich immers op het strikte standpunt dat het statuut van de bruggepensioneerde enkel mogelijk is wanneer de werkgever de werknemer ontslaat.  Een einde van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht wordt daarmee niet gelijkgesteld.

-      de minimumleeftijd hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze minimumleeftijd is vastgesteld op 56 jaar gedurende de looptijd van deze overeenkomst;

-      op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen:

-      een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer;

-      een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

-      ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking worden genomen;

-      aanspraak kunnen maken op het genot van werkloosheidsuitkeringen volgens de toepasselijke reglementaire bepalingen terzake;

-      elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten activiteit stopzetten.

Artikel 8

De beroepsloopbaan als loontrekkende werknemer wordt berekend overeenkomstig artikel 110 van de Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Artikel 9

De arbeidsovereenkomst van de in artikel 6 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 6, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze CAO, voor zover deze arbeiders de minimumleeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze CAO.

HOOFDSTUK 4 - BEDRAG VAN DE AANVULLENDE VERGOEDING

Artikel 10

§1        De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, worden vastgesteld op:

-      146,11 EUR voor de ongeschoolde arbeider;

-      174,42 EUR voor de geoefende arbeider;

-      206,84 EUR voor de geschoolde arbeider van de eerste graad;

-      234,11 EUR voor de geschoolde arbeider van de tweede graad;

-      257,51 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ten minste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten;

-      280,91 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar de kwalificatie meestergast heeft genoten.

§2        Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers die samenwonen met een echtgenoot of echtgenote die niet over een beroepsinkomen beschikt", zoals gedefinieerd in artikel 110, §1, 1° van het KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bedragen vermeld in §1 vermeerderd met 24,79 EUR.

§3        Onverminderd de verhoging bedoeld in §2, wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding die uitgekeerd wordt in de maand december verhoogd met:

-      118,99 EUR voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers met gezinslast", zoals gedefinieerd in artikel 110, §1 van het KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;

-      59,49 EUR voor de overige arbeiders.

Artikel 11

Het Fonds voor Bestaanszekerheid neemt, naast de aanvullende vergoeding, ook de bijzondere werkgevers­bijdragen ten laste, met name:

-      de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 111 van de Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

-      de bijzondere werkgeversbijdrage voor de pensioenen, bedoeld in artikel 268 van de Programmawet van 22 december 1989;

-      de bijzondere werkgeversbijdrage voor de werkloosheidsverzekering, bedoeld in artikel 141 van de Wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.

HOOFDSTUK 5 - PROCEDURE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 12

De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding moet worden ingediend bij het Fonds voor Bestaanszekerheid door toedoen van een vakbondsorganisatie die deze CAO heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.

De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht op de aanvullende vergoeding.

Artikel 13

De raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.

Artikel 14

De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze CAO.

Artikel 15

De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze CAO kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het Fonds voor Bestaanszekerheid.

Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.

HOOFDSTUK 6 - FINANCIERING

Artikel 16

Teneinde de aanvullende vergoeding te financieren, zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers een bijdrage verschuldigd aan het Fonds voor Bestaanszekerheid.

Deze bijdrage bedraagt 0,75 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde arbeiders respectievelijk voor de vier kwartalen van 2001 en voor de vier kwartalen van 2002.

Artikel 17

Overeenkomstig artikel 16 van de statuten van het Fonds voor Bestaanszekerheid, staat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in voor de inning en invordering van de in artikel 16 bedoelde bijdrage.

 

Commentaar :      Voor deze aan het Fonds voor Bestaanszekerheid via de RSZ te betalen globale bijdrage door de bedrijven met de RSZ-kengetallen 024, 026, 044 en 054, zie onze omzendbrief Hfdst.19.

HOOFDSTUK 7 - SPECIFIEKE MAATREGELEN

Artikel 18

Aan de werkgever die, in toepassing van het KB van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde arbeider, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.

 

Commentaar :      Hieronder volgen in het kort de bepalingen inzake vervanging van dat KB :

-      De bruggepensioneerde dient te worden vervangen door één of twee volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of hiermee gelijkgestelde werknemers. De plaatsvervanger mag in de betrokken onderneming niet in dienst zijn geweest in de loop van de zes maanden die zijn indienstneming voorafgaan, op enkele uitzonderingen na.

-      Dat de vervanger een jongere van minder dan 26 jaar moet zijn is een aanbeveling en geen verplichting.

-      De vervangingsplicht is niet van toepassing op werknemers die 60 jaar en ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst.

-      Er bestaat een vrijstelling van de vervangingsverplichting wegens gebrek aan vervanger op de arbeidsmarkt.

-      Individuele afwijkingen op de vervangingsplicht zijn mogelijk wegens inkrimping van het personeelsbestand.

Voor meer details over deze vervangingsplicht verwijzen wij naar onze documentatie nr.355. Wij verwijzen bovendien naar onze omzendbrief Hfdst 7.2.1.

Artikel 19 en artikel 20

(…) zie onze omzendbrief Hfdst 7.2.1.

Artikel 21

Het is verboden bruggepensioneerden tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld in artikel 1.

Commentaar : Wij verwijzen naar onze omzendbrief Hfdst 15.1.2.

HOOFDSTUK 8 – GELDIGHEIDSDUUR

Artikel 22

Deze CAO wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2002.

Ze vervangt de CAO van 14 december 2000 tot verlenging van de CAO van 15 mei 1997 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

Artikel 23

In afwijking op artikel 22, eerste lid, zijn de bedragen die in deze CAO zijn uitgedrukt in euro geldig vanaf 1 januari 2002.

Voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001, gelden in plaats van de bedragen uitgedrukt in euro, de bedragen uitgedrukt in Belgische frank, overeenkomstig de volgende tabel:

 

Artikel 10

 

BEF

EUR

§1

5.894

146,11

 

7.036

174,42

 

8.344

206,84

 

9.444

234,11

 

10.388

257,51

 

11.332

280,91

§2

1.000

24,79

§3

4.800

118,99

 

2.400

59,49

 

 

B. Commentaar

KB van 7 December 1992

Wanneer een werknemer ontslagen wordt door een bouwwerkgever kan hij het brugpensioen genieten op voorwaarde dat hij de in de CAO vereiste leeftijd bereikt op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst werkelijk wordt beëindigd en hij aan de voorwaarden van onderhavige CAO voldoet. Bovendien moet hij deze leeftijd bereiken uiterlijk op 31 december 2002. Voor zover deze dubbele voorwaarde vervuld is, mag de opzeggingstermijn een einde nemen na 31 december 2002.

 

De brugpensioenen die onder de bepalingen van onderhavige CAO vallen gaan ten vroegste in op 1 januari 2001. Het koninklijk besluit van 7 december 1992 is erop van toepassing.

 

In onze commentaren bij de artikelen 3, 7 en 18 hebben wij U de bepalingen van dat besluit betreffende de anciënniteitsvoorwaarden en de vervangingsplicht in het kort weergegeven. Hieronder volgen nog enkele belangrijke bepalingen ervan.

 

De werkgever, die dient te vervangen wordt geacht de verplichting tot vervanging nagekomen te hebben, indien de indienstneming van de vervanger of vervangers gebeurt tijdens de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende dewelke het brugpensioen een aanvang neemt.

 

De werkgever heeft de verplichting de in dienst genomen werkloze in dienst te houden gedurende de eerste zesendertig maanden die volgen op zijn indienstneming of hem te vervangen door één, of, in voorkomend geval, meerdere volledige uitkeringsgerechtigde werklozen die niet in de onderneming gewerkt hebben, gedurende de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan, behalve in sommige gevallen.

 

Voor de bruggepensioneerden wordt het werkloosheidspercentage vastgesteld op 60 %.

De werkgever die de vervangingsplicht niet naleeft kan een administratieve geldboete oplopen en bovendien een forfaitaire compensatievergoeding voor gans de duur van het brugpensioen.

 

(Voor meer details over dit KB van 7 december 1992 verwijzen wij naar onze documentatie nr. 355).

Hoofdelijke bijdragen

 

De bijzondere hoofdelijke bijdragen die door de werkgevers, die een arbeider afdanken die recht heeft op brugpensioen, verschuldigd zijn worden door het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf eveneens ten laste genomen.

 

 


Historiek
01/01/2014 31/12/2014 2201 Historiek SWT 58 jaar – Kliksysteem
01/01/2011 31/12/2012 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2009 31/12/2010 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2007 31/12/2008 2201 Brugpensioen vanaf 58 jaar en vanaf 56 jaar (33 jaar beroepsloopbaan en 10 jaar werkzaam in de bouwsector) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2005 31/12/2006 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2005 31/12/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/07/2004 31/12/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 30/06/2004 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2003 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2002 31/12/2002 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2001 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/2001 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid
01/01/1999 31/12/2000 2201 2101 Brugpensioen ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid