Inleiding en toepassingsgebied

Binnen het kader van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000, van zijn basisafspraken en van de wettelijke en réglementaire bepalingen die hen aanvullen of zullen aanvullen, alsook, wat de inspanningen voor de risicogroepen betreft, binnen het kader van punt 3 van voornoemd akkoord en van Hoofdstuk II, afdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is", van de wet van 5 september 2001 verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, is het volgende overeengekomen in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen.

Onverminderd de regelingen die in de ondernemingen bestaan en gunstiger kunnen uitvallen, geldt de volgende collectieve arbeidsovereenkomst voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen en voor hun personeel, tenzij hiervan uitdrukkelijk in deze overeenkomst wordt afgeweken.

(...)

Hoofdstuk II .Maatregelen ter vrijwaring van de werkgelegenheid.

I. Vorming en training

1. Algemeen beleid.

Teneinde voortdurend de competentie van het personeel te behouden, te verbeteren en te vernieuwen, verbinden de ondernemingen er zich toe alle nodige inspanningen qua vorming en training voort te zetten en op te drijven om de competentie van al hun personeel te ontwikkelen. De ondernemingen van de sector verbinden er zich toe een voluntaristisch beleid te voeren op gebied van professionele vorming. Ze zullen zich bijgevolg laten leiden door de CAO nr. 9 van 9 maart 1972 door de ondernemingsraad ten minste eenmaal per jaar in te lichten over de vormingsplannen, de doelstellingen en de in het vooruitzicht gestelde thema's.

Daarenboven zal iedere onderneming vormingsplannen, gespreid over maximaal 5 jaar, voorleggen en uitvoeren, die het hele personeel bestrijken.

Tenminste eenmaal per jaar zal aan de sectorale Vaste Commissie voor de werkgelegenheid verslag worden uitgebracht over de verwezenlijkte opleidingen.

2. Individuele vorming.

De professionele vorming maakt een fundamenteel en onafwendbaar recht uit.

Iedere werknemer van de sector heeft recht op vorming.

Naar aanleiding van een functionerings- of evaluatieonderhoud wordt een ontwikkelingsplan opgesteld alsook de noodzakelijke vorming om dit te bereiken.

Indien dit plan, gespreid over twee jaar in geen acht dagen vorming voorziet en de werknemer die wenst te bekomen, dient de kortere duur te worden gemotiveerd. Er wordt aan de vakbondsafvaardiging verslag uitgebracht over het aantal gemotiveerde afwijkingen en over de betrokken functies.

Een werknemer die geen onderhoud heeft gehad, beschikt over dezelfde rechten inzake vorming overeenkomstig dezelfde modaliteiten.

Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat deze vormingen in de meeste gevallen tijdens de normale werkuren worden gegeven.

(...)

Hoofdstuk VII .Afwijkende bepalingen betreffende de toepassing van deze overeenkomst.

1.-FB- Verzekeringen is ertoe gehouden de bepalingen na te leven die bij CAO gesloten in het Paritair Comité der banken ( nr. 310) zullen vastgesteld worden, met dien verstande echter dat de bepalingen van de onderhavige CAO uitwerking zullen krijgen indien er in het Paritaire Comité nr.310 geen CAO zou gesloten worden, met uitzondering van Hoofdstuk III, "Inspanningen voor de risicogroepen" dat alleszins van toepassing is op FB-Verzekeringen.

2. Wat Dexia-Bank betreft, wordt, in het kader van de fusie tussen deze bank en Artesia, overeengekomen dat de koopkrachtverhogende maatregelen en de premies die in de huidige CAO zijn ingeschreven, niet kunnen gecumuleerd worden met de premies en andere koopkrachtverhogende maatregelen die zouden toegekend worden in andere paritaire comités voor het personeel van ondernemingen betrokken bij de huidige onderhandelingen. Op ondernemingsvlak zal overeengekomen worden op welke manier het in rekening brengen van de premies en andere koopkrachtverhogende maatregelen die toegekend worden in andere paritaire comités, zal moeten gebeuren.

Hoofdstuk VIII. Uitwerking en geldigheidsduur.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001. Ze neemt een einde op 31 december 2003.

Punt 5 van hoofdstuk I gaat evenwel slechts in op 1 januari 2002 om op te houden op 31 december 2003 en het zal, behoudens opzegging door één van de partijen drie maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur, stilzwijgend worden verlengd, telkens voor een période van drie jaar.

Wat hoofdstuk III betreft, dit treedt in werking op 1 januari 2001 en neemt een einde op 31 december 2002.