0701 Arbeidsduur

Paritair (sub-)Comité nr.:
120.00.00-00.00

Bijwerking: 10/02/1992
Geldig vanaf: 20/11/1985
Geldig tot: 31/12/1985

In het Paritair Komitee voor de textielnijverheid en het breiwerk werd op 1 februari 1980 een kollektieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de arbeidsvoorwaarden. Deze kollektieve arbeidsovereenkomst werd neergelegd op de griffie van de Dienst Kol

In het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk werd op 1 februari 1980 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de arbeidsvoorwaarden. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd neergelegd op de griffie van de Dienst Collectieve Arbeidsbetrekkingen en geregistreerd onder het nummer 6141/CO/120. De artikelen 5 tot en met 10 van deze CAO handelen over de vermindering van de wekelijkse arbeidsduur en hebben tot gevolg dat de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur verminderd wordt van 40 tot 39 uur vanaf 1 mei 1980 en van 39 tot 38 uur vanaf 1 juni 1981.

Vervolgens werd op 25 maart 1983 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 14 juni 1983 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 juli 1983. Ingevolge deze CAO wordt vanaf 1983 een bijkomende arbeidsduurvermindering toegepast onder de vorm van vier supplementaire vakantiedagen. De bepalingen betreffende deze nieuwe arbeidsduur-vermindering gelden intussen voor onbepaalde duur ingevolge artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1985 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 17 oktober 1985 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 november 1985, zoals gewijzigd door een collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989, algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 12 juli 1989 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 18 augustus 1989.

Wij geven U hierna de bepalingen inzake arbeidsduur uit de CAO's van 1 februari 1980, 25 maart 1983 en 12 februari 1985.

 

A) CAO 1 februari 1980

1. Toepassingsgebied

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, uitgezonderd de ondernemingen Amcel Europe en de nv Fabelta.

 

(...)

 

2  Arbeidsduur

1)  Arbeidsduurvermindering

Artikel 5

De gemiddelde effectieve wekelijkse arbeidsduur wordt, door toekenning van niet bezoldigde inhaalrustdagen en mits behoud van de op 31/12/1979 bestaande uurroosters,

·       van 40 u. tot 39 u. teruggebracht vanaf 1 mei 1980,

·       van 39 u. tot 38 u. teruggebracht vanaf 1 juni 1981.

     

2) Toepassingsmodaliteiten

Artikel 6

Voor de toepassing van de 39 u. week heeft de arbeider(ster) recht op één niet bezoldigde inhaalrustdag per 40 effectief gepresteerde dagen vanaf 1 mei 1980.

Voor de toepassing van de 38 u. week heeft de arbeider(ster) recht op één niet bezoldigde inhaalrustdag per 20 effectief gepresteerde dagen vanaf 1 juni 1981.

Alleen de inhaalrustdagen worden gelijkgesteld met effectief gepresteerde dagen.

Alle andere niet gewerkte dagen, om welke reden ook, worden niet gelijkgesteld.

Het recht op de inhaalrustdag ontstaat slechts nadat 40 dagen, respectievelijk 20 dagen, door de arbeider(ster) effectief gepresteerd zijn.

            

Artikel 7

Waar het organisatorisch mogelijk is, zal voor de toekenning van de inhaalrust een planning opgesteld worden van de individuele verdeling van deze inhaalrustdagen per groep van 40 werknemers over een periode van 8 weken (gemiddeld 39 u. week) respectievelijk per groep van 20 werknemers over een periode van 4 weken (gemiddeld 38 u week).

In alle andere gevallen zullen de inhaalrustdagen vastgelegd worden tijdens periodes van minder activiteit of stille tijden, ten einde het productievolume over het jaar niet te verminderen en/of organisatie van het bedrijf zo weinig mogelijk te hinderen.

            

Artikel 8

Voor de nachtarbeiders die op 1 juni 1981 een uurrooster hebben van 38 1/2 u. effectieve prestaties per week, wordt zonder wijziging van dit uurrooster één onbezoldigde inhaalrustnacht toegekend per 80 effectief gepresteerde nachten. Op vraag van de meerderheid van de nachtarbeiders van het bedrijf kan van deze regel afgeweken worden door het uurrooster op 38 u. effectieve prestaties terug te brengen zonder compensatoire rustdagen toe te kennen. Alle bestaande nachtuurroosters welke effectieve prestaties per week voorzien van 38 u. en minder, blijven ongewijzigd en geven geen recht op inhaalrustnachten.

 

Artikel 9

Voor de gevallen waar bijzondere uurroosters toegepast worden, zal in het vlak van het bedrijf of van de streek, naar modaliteiten gezocht worden om de arbeidsduurvermindering toe te passen in de geest van dit akkoord. Deze procedure is voorzien ondermeer voor de streek van Moeskroen.

 

Artikel 10

a)  Ten einde het gemiddeld weekinkomen te behouden, worden de uurlonen van de arbeiders van de enkele ploeg en van de dubbele ploeg verhoogd met 2,56 % bij de overgang van de gemiddelde arbeidsduur van 40 u. naar 39 u. op 1 mei 1980 en met 2,63 % bij de overgang van de gemiddelde arbeidsduur van 39 u. naar 38 u. op 1 juni 1981. De toepassing van deze regel is gebonden aan de assiduïteitsbepalingen waarvan sprake in de artikelen 13 en 14.

b)  Voor de arbeiders van de nachtploeg wordt de

 

 

40

 

nachtploegcoëfficiënt van

———

= 1,09539 bij de overgang van de gemiddelde arbeidsduur van 40 u. naar 39 u

 

36,5

 

 

 

 

 39

 

op 1 mei 1980 teruggebracht op

———

= 1,06849 en bij de overgang van de gemiddelde arbeidsduur van 39 u naar 38 u.

 

36,5

 

 

 

 

38

 

op 1 juni 1991 teruggebracht op

———

= 1,04109

 

36,5

 

De geldende premiepercenten van dubbele ploeg- en nachtploegenstelsel blijven ongewijzigd. Op 1 juni 1981 vervalt evenwel de nachtpremie voor het nachtploegstelsel van 38 1/2 u.

Voor de arbeiders van de nachtploeg wordt op 1 juni 1981 het nachtuurloon met 3 fr. verhoogd. Op deze verhoging speelt geen enkele coëfficiënt, noch premie. De toepassing van deze verhoging is gebonden aan de assiduïteitsbepalingen waarvan sprake in de artikelen 13 en 14. Deze loonsverhoging wordt niet in de barema's opgenomen.

De arbeiders van de nachtploeg die op 1 juni 1981 door toekenning van inhaalrust of door vermindering van het uurrooster van 38 1/2 u. naar 38 u. overgaan, mogen geen loonverlies lijden na de toepassing van de 3 fr. uurloonsverhoging hierboven voorzien ; volstaan de 3 fr. niet, dan zal hiertoe een loonaanpassing gebeuren. Op datum van 1 juni 1981 vervalt niet barema voor de 38 1/2 u.

 

c)   In elke onderneming zal een register worden bijgehouden, met aanduiding van de dagen inhaalrust. De syndicale afvaardiging kan er inzage van nemen. Bij ontstentenis van syndicale afvaardiging kan op vraag van de vakbonden de voorzitter van het NPK inzage ervan nemen.

d)  De andere conventionele en reglementaire bepalingen inzake arbeidsduur van toepassing in de textiel en breigoed sector (overuren berekening, kuisen, vervoer, enz...) blijven ongewijzigd.

 

3  Geldigheidsduur

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt op 1 januari 1980 in werking en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1981.

 

4  Paritair commentaar

De toekenning van niet bezoldigde inhaalrustdagen in functie van de effectief gepresteerde dagen wordt door volgende voorbeelden geïllustreerd.

 

·       Voorbeeld 1 - 39 u. week :

Een arbeider(ster) presteert vanaf 1 mei 1980 de vijf dagen van de week in het dagploegstelsel, uitgenomen de betaalde feestdagen van 1 mei (O.H. Hemelvaart), 26 mei (2de Sinksen). Hij zal de eerste inhaalrustdag verworven hebben op 30 juni 1980 na het beëindigen van de arbeidsdag.

 

·       Voorbeeld 2 - 39 u. week :

Zelfde arbeider heeft bovendien een schorsing van het contract wegens ziekte van 19 mei tot en met 6 juni 1980 en neemt 3 weken collectieve vakantie van maandag 30 juni tot zaterdag 19 juli. Hij zal de eerste inhaalrustdagen verworven hebben op 11 augustus na het beëindigen van de arbeidsdag.

 

·       Voorbeeld 3 - 38 u. week :

Een arbeider(ster) presteert vanaf 1 juni 1981 de 5 dagen van de week in het dagbladploegstelsel, uitgenomen 2de Sinksen. Hij zal de eerste inhaalrustdag verworven hebben op 29 juni 1981 na het beëindigen van de arbeidsdag.

 

·       Voorbeeld 4 - 38 u. week :

Zelfde arbeider werkt volgens een beurtstelsel van 1 week werkloosheid op 3 weken, stelsel dat begint te lopen met één week werkloosheid voor de week 1 tot 6 juni 1981. Hij zal de eerste inhaalrustdag verworven hebben op 4 augustus 1981, na het beëindigen van de arbeidsdag.

 

·       Voorbeeld 5 - 39 u. week naar 38 u. week :

Op vrijdag 17 april 1981 heeft een arbeider een periode van 40 effectief gepresteerde dagen beëindigd en dus een inhaalrustdag verworven die hij neemt op vrijdag 29 mei 1981 om een collectieve brug te maken met O.H. Hemelvaart. Een nieuwe periode van 40 effectieve arbeidsdagen begint te lopen van 18 april 1981. Van 11 mei tot 17 mei is hij afwezig op het werk wegens een arbeidsongeval.

 

Hij zal de eerstvolgende inhaalrustdag verworven hebben op vrijdag 12 juni 1981 na het beëindigen van de arbeidsdag. Inderdaad, op 31 mei 1981 bij de overgang van het 39 u.-stelsel naar 38 u.-stelsel, telt de arbeider reeds 22 effectief gepresteerde dagen op 40 dagen. Hij dient dus in het 39 u.-stelsel nog 18 effectieve dagen te presteren of in het 38 u.-stelsel van toepassing vanaf 1 juni 1981, nog 9 effectieve dagen te presteren.

Wanneer de inhaalrustdagen individueel worden toegekend, al dan niet gepland, kan de werkgever de individuele werkpost laten innemen door een andere werknemer.

De keuze tussen de toekenningsmodaliteiten van inhaalrust behoort aan de werkgever aangezien het de werkgever is die moet uitmaken of de eerste formule organisatorisch te verwezenlijken is in de onderneming. De individuele verdeling van de inhaalrustdagen binnen de cycli van de eerste formule zal gebeuren door onderling overleg van de werkgever met de betrokken werknemers. Kunnen de arbeiders zich onderling niet akkoord stellen aangaande deze individuele verdeling, dan moet de werkgever de regeling treffen mits er zorg voor te dragen dat er in de opeenvolgende cycli een rechtvaardige verdeling is onder de arbeiders over de verschillende dagen van de week.

 

Wanneer voor de tweede formule de inhaalrustdagen collectief worden toegekend, dan gebeurt dit na samenspraak van de werkgever met de overlegorganen van de onderneming en dit in het licht van de in de CAO ingeschreven principes : geen vermindering van productievolume over het jaar en de organisatie van het bedrijf niet in het gedrang brengen. Wordt de inhaalrust individueel genomen, dan worden de dagen vastgesteld door de werkgever, na ruggespraak met de belanghebbende werknemer, in functie van de organisatorische en productienoden van het bedrijf.

In het drieploegenstelsel kan het gebeuren dat, wanneer aan de dubbele ploeg collectieve inhaalrust wordt toegekend, de nachtploeg niet aan het werk kan worden gezet. In dit geval is de werkgever ertoe gehouden de nachtploeg gedeeltelijk werkloos te stellen ingevolge economische redenen mits naleving van de wettelijke beschikkingen op dit stuk.

Door de incorporatie van de compensatie voor het behoud van inkomen bij arbeidsduurvermindering in het uurloon, wordt de inhaalrustdag niet bezoldigd. Wanneer dergelijke inhaalrustdag samenvalt met een schorsing van het contract, dan wordt voor deze dag geen loon uitbetaald, noch sociale vergoeding toegekend en wordt de inhaalrustdag geacht genomen te zijn.

 

B) CAO 25 maart 1983

HOOFDSTUK 1 - Toepassingsgebied

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden en werksters, hierna werklieden genoemd, van de ondernemingen welke onder het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk ressorteren, uitgezonderd de ondernemingen Amcel Europe, Fabelta Zwijnaarde en Fabelta Tubize.

 

(...)

 

HOOFDSTUK 3 - Arbeidsduurvermindering

Artikel 7

Vanaf het jaar 1983 wordt er een arbeidsduurvermindering doorgevoerd onder vorm van vier supplementaire vakantiedagen.

 

Artikel 8

a)    Deze supplementaire vakantiedagen worden berekend in functie van het aantal arbeidsdagen (bezoldigde dagen + vakantiedagen kolom 5d) RSZ staat A) die de werklieden totaliseren in de textielnijverheid in de loop van het voorgaande kalenderjaar (vakantiedienstjaar) en worden toegekend naar rato van 4 supplementaire vakantiedagen voor 260 arbeidsdagen in de 5 dagenweek.

b)    Voor de werklieden met onvolledige prestaties wordt het juiste aantal supplementaire vakantiedagen waarop zij recht hebben bekomen door het aantal arbeidsdagen van het vorige jaar te delen door 260 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal supplementaire vakantiedagen zoals aangeduid in voormeld litt. a). Het cijfer na het decimaal van 5 tot 9 wordt naar de volgende eenheid afgerond en dit van 1 tot 4 naar de lagere eenheid.

c)    De toepassing van onder litt. b) bedoelde formule geeft de volgende tabel :

Arbeidsdagen (5 dagenweek)

 

Supplementaire vakantiedagen

 

 

 

228 dagen en meer

 

4

van 163 tot 227 dagen

 

3

van 98 tot 162 dagen

 

2

van 33 tot 97 dagen

 

1

minder dan 33 dagen

 

-

 

 

 

Voor de omzetting naar de 6-dagenweek wordt het voormeld aantal arbeidsdagen vermenigvuldigd met 1,2.

 

Artikel 9

De supplementaire vakantiedagen worden individueel genomen, rekening houdend met de noodwendigheden van de arbeidsorganisatie en volgens de gebruikelijke procedure op het vlak van het bedrijf.

 

Artikel 10

Aan de werklieden die recht hebben op de supplementaire vakantiedag(en) zoals hierboven aangeduid, wordt door het Vakantiefonds voor de textielnijverheid en het breiwerk "Vacantex" een vergoeding toegekend die gelijk is aan 2 pct. van de brutolonen (aan 100 pct. aangegeven aan de RSZ voor de vier kwartalen van het vorige jaar (vakantiedienstjaar). Deze vergoeding wordt vanaf 1984 aan de rechthebbenden uitgekeerd in de loop van de maand augustus. In 1983 wordt deze vergoeding uitzonderlijk uitgekeerd ten laatste begin oktober.

 

Artikel 11

De supplementaire vakantiedagen worden gefinancierd door de storting aan het Vakantiefonds voor de textielnijverheid en het breiwerk "Vacantex" van een werkgeversbijdrage waarvan het bedrag vanaf 1984 wordt vastgesteld op 2 pct. van de brutolonen (aan 108 pt. der werklieden) aangegeven op de RSZ staten van de vier kwartalen van het vorige jaar (vakantiedienstjaar).

De bijdragen zijn om het kwartaal door de werkgever verschuldigd. Zij worden door "Vacantex" ingevorderd en geïnd respectievelijk op 15 oktober van het vakantiedienstjaar en 15 januari, 15 april en 15 juli van het vakantiejaar. Deze bijdragen moeten aan "Vacantex", worden betaald binnen de 30 kalenderdagen volgend op voormelde data van inning. Bij laattijdige betaling worden door "Vacantex" dezelfde regels toegepast inzake o.a. opslagen en verwijlinteresten als deze toegepast voor de bijdragen aan de RSZ zonder dat daarvoor een ingebrekestelling vereist is.

Bovendien zal voor het jaar 1983 een bijdrage geïnd worden van 0,50 pct. der brutolonen (aan 108 pct.) der werklieden aangegeven op de RSZ staten van de vier kwartalen 1982. Deze bijdrage van 0,50 pct. is verschuldigd de 10e dag na het verschijnen in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit waarbij deze collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend wordt verklaard. Voor het saldo van de financiering van de vakantiedagen 1983 wordt een beroep gedaan op de reserves van het luik "aanvullende vakantie-vergoeding" van het Waarborg- en Sociaal Fonds der textielnijverheid en het breiwerk.

Voor de onderneming Fabelta Ninove is de bijdrage voor 1983 vastgesteld op 2 pct. der voormelde brutolonen.

 

Artikel 12

De artikelen 7 tot 11 van deze overeenkomst zijn genomen op basis van artikel 6 van de wet van 28 juni 1971 inzake jaarlijkse vakantie.

 

HOOFDSTUK 7 - Duur van de overeenkomst en verbintenissen der contracterende partijen

Artikel 21

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1983 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1984. Zij bepaalt het geheel der nieuwe sociale voordelen van toepassing gedurende gans de hiervoor vermelde periode.

 

(...)

 

C) Art. 7 CAO 12 februari 1985

Artikel 7

a)    De bepalingen voorzien in de artikelen 7 tot 12 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 maart 1983 betreffende de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 14 juni 1983 (Belgisch Staatsblad van 20 juli 1983), worden voor onbepaalde duur vastgesteld.

b)    De bepalingen voorzien onder a) zijn van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters, van de ondernemingen welke onder het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk ressorteren, uitgezonderd op de NV Hoechst-Celanese.


Historiek
01/01/1986 31/12/2050 0701 Arbeidsduur
20/11/1985 31/12/1985 0701 Arbeidsduur