Voltijdse vakantie na een periode van deeltijds werk?

Van 
75468

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is van oordeel dat het recht op jaarlijkse vakantie een fundamenteel recht is dat, ter bescherming van zijn gezondheid en veiligheid, de werknemer in staat moeten stellen bij te komen van de vermoeidheid die zijn werk meebrengt.  Maar, « het positieve effect van dit verlof op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer doet zich ten volle gevoelen wanneer dit verlof in het daartoe voorziene jaar wordt genomen »[1].

Zo kwam in België het nieuwe stelsel van Europese vakantie tot stand. Dit stelsel geeft recht op vakantie vanaf het prestatiejaar.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft al geoordeeld dat een vermindering van de arbeidstijd bij de overgang van voltijds naar deeltijds werk het recht op jaarlijkse vakantie dat de werknemer tijdens zijn periode van voltijds werk opbouwde, niet mag verminderen.

In een recent arrest[2] werd bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag ingediend over de berekening van het recht op vakantie en de betaling van vakantiegeld bij een verhoging van de  arbeidstijd.

Het Hof heeft beslist dat:

« … dat de lidstaten bij een verhoging van het aantal door een werknemer gewerkte uren niet verplicht zijn om te bepalen dat het reeds verworven, en eventueel opgenomen, recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon met terugwerkende kracht opnieuw wordt berekend op basis van het nieuwe werkschema van die werknemer. Voor het tijdvak waarin de arbeidstijd is toegenomen, moet echter een nieuwe berekening worden gemaakt.  

… dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon volgens dezelfde beginselen moet worden berekend, ongeacht of het gaat om de vaststelling van de vergoeding ter vervanging van niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon die is verschuldigd in geval van beëindiging van het dienstverband, dan wel om de vaststelling van het resterende recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon in geval van behoud van het dienstverband.»

Wat zouden de gevolgen zijn van de toepassing van deze principes in Belgisch recht?

Wat de opbouw van het recht op jaarlijkse vakantie betreft wanneer de werknemer volgens verschillende werkschema's heeft gewerkt, is het Hof van oordeel dat het aantal opgebouwde eenheden rusttijd in verhouding tot het aantal gewerkte eenheden voor elke periode afzonderlijk moet worden berekend.

Een werknemer die gedeeltelijk voltijds en gedeeltelijk deeltijds heeft gewerkt, zou voor dat jaar recht hebben op een evenredige voltijdse en deeltijdse vakantie. Elke vakantie geeft recht op vakantiegeld, het ene voltijds het andere deeltijds.

Als het een verhoging van de arbeidstijd betreft, is het Hof van oordeel  dat een nieuwe berekening moet worden uitgevoerd maar enkel voor de periode waarin de arbeidsuren van de werknemer zijn toegenomen.

Een werknemer die gans het jaar 2014 halftijds zou hebben gewerkt en in 2015 voltijds werkt, zou recht hebben op 4 voltijdse weken jaarlijkse vakantie en voltijds vakantiegeld.

Als de verandering van de arbeidsregeling plaatsheeft in 2015 en de werknemer al meer vakantie genomen heeft dan het deeltijds quotum waarop hij recht heeft, kan de te veel genomen vakantie worden afgetrokken van het quotum waarop hij in de nieuwe arbeidsregeling recht heeft.

Wat ten slotte de financiële vergoeding in geval van niet-genomen voor jaarlijkse vakantie betreft, is het Hof van oordeel dat ze aldus moet worden berekend dat de werknemer in een situatie wordt gebracht die vergelijkbaar is met die waarin hij zijn vakantie effectief had genomen.

Een werknemer die zijn arbeidstijd verhoogt en daarna wordt ontslagen, zou vertrekvakantiegeld moeten ontvangen in functie van het nieuwe loon dat hij ontvangt.

Om de tekst van het arrest te raadplegen: http://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?language=nl&td=ALL&num=C-219/14

 

 


[1] HvJEU, 6 apr. 2006 (FNV c. Pays-Bas), C-124-05, § 30, ; C.J.U.E., 20 janv. 2009  (Shultz-Hoff & Stringer), C-350-06, § 30,
[2] HvJEU, 15 nov. 2015 (Greenfield c. The Care Bureau Ltd) C-2019/14