2001 Bestaanszekerheid
Paritair (sub-)Comité nr.:
128.02.00-00.00
Bijwerking: 14/04/2016
Geldig vanaf: 01/01/2011
Geldig tot: 31/03/2016
CAO's van 21 juni 2001 en van 21 oktober 2011
Toepassing: 21/06/2001-31/03/2016
Door de werkgever te betalen uitkeringen in geval van tijdelijke werkloosheid (economisch, technisch, slecht weer) met max. 45 uitk./jaar.
Mogelijke toelage in december in functie van de reserve van de werkgever.
Voorwaarde: onder contract bij de werkgever sinds het begin van het jaar; zoniet wordt het aantal uitkeringen proportioneel beperkt tot het aantal volledige maanden sinds de indiensttreding.
Uitsluiting: overmacht.
Bedragen : zie Hoofdst. 2002
NB: vanaf 1 januari 2011, in geval van tijdelijke werkloosheid (slecht weer) of indien geen recht op uitkeringen of overschrijding van het maximum, uitkering van 2 EUR/d door de werkgever te betalen.
In het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers werd op 21 juni 2001 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de bestaanszekerheid van de werklieden en werksters. Zij werd neergelegd op de Griffie van de Dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen en geregistreerd op 10 augustus 2001 onder het nummer 58158/CO/128.02. Het bericht van neerlegging verscheen in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2001.
De collectieve arbeidsovereenkomst houdende de bestaanszekerheid van de werklieden en werksters dd. 21 juni 2001 (registratienummer 58518) wordt opgeheven met ingang van 1 april 2016 (CAO van 09/12/2015 - nr. 132535/CO/128.02). Voor de nieuwe bepalingen inzake bestaanszekerheid, zie onze sectorale documentatie Hfdst. 20 van PC 128.
Bovendien voorziet de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2011 in de verplichting voor de werknemer om een minimale uitkering te betalen. Deze arbeidsovereenkomst werd neergelegd op de Griffie van de Dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen en geregistreerd op 31 januari 2012 onder het nr 108051/CO/128.02. Het bericht van neerlegging verscheen in het Belgisch Staatsblad van 13 februari 2012.
Wij geven u hierna de bepalingen betreffende de bestaanszekerheid.
A) CAO van 21 juni 2001
Artikel 1
Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werklieden en werksters, evenals op de huisarbeiders en -arbeidsters, die zijn tewerkgesteld in de ondernemingen van de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers.
Zij is evenwel niet van toepassing op de werklieden en werksters die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst op proef of voor een bepaalde duur welke geen zes maanden te boven gaat en door een arbeidsovereenkomst ter vervanging bijvoorbeeld, van een zieke werkman of werkster of van een onder de wapens zijnde werkman.
HOOFDSTUK I - West-Vlaanderen
Artikel 2
De in dit hoofdstuk I voorziene bepalingen zijn uitsluitend van toepassing op de in West-Vlaanderen gevestigde ondernemingen en hun werknemers in dienst voor 20 juni 1995.
Sectie I - Bestaanszekerheidsvergoedingen
Artikel 3
De werkgevers verbinden er zich toe alle maatregelen te treffen om zoveel mogelijk werkloosheid te vermijden.
Artikel 4
Wanneer het niet mogelijk is werkloosheid te vermijden, stellen de werkgevers bij voorkeur al het personeel van deze afdelingen waar er geen werk is, gedeeltelijk werkloos.
Onder afdeling wordt verstaan, deze voor:
- het snijden;
- het stikken;
- de fabricage;
- de afwerking.
Indien de toepassing van de voormelde bepaling technisch onmogelijk blijkt, dan voeren de werkgevers voor hun personeel een arbeidsregeling met beurtwisseling in.
Artikel 5
Wanneer de toepassing van artikel 4 wordt betwist, onderzoekt de werkgever het geval met de ondernemingsraad, of, bij ontstentenis ervan, met de syndicale afvaardiging of, wanneer er geen bestaat met de vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties.
Artikel 6
De werkloos gestelde werkman of werkster hebben per dag werkloosheid recht op een bestaanszekerheidsvergoeding.
Deze is evenwel bij overmacht niet verschuldigd.
Artikel 7
Het dagelijks bedrag van deze bestaanszekerheidsvergoeding wordt op 1 april 2001 overeenkomstig volgende tabel vastgesteld:
Leeftijd |
Klassen van functies 1 tot 5 |
Klassen van functies 6 tot 9 |
|
EUR |
EUR |
20 jaar en ouder |
6,2866 |
5,7995 |
18 jaar tot minder dan 20 jaar |
5,7003 |
5,3037 |
16 jaar tot minder dan 18 jaar |
4,7273 |
4,4249 |
Commentaar: Voor de geactualiseerde bedragen zie onze sectorale documentatie Hfdst. 2002.
Artikel 8
De in artikel 7 vastgestelde vergoedingen moeten door de werkgever worden betaald.
Artikel 9
Het maximum aantal vergoedingen, door de werkgever jaarlijks te betalen, wordt verkregen door het gemiddeld aantal werklieden en werksters die tijdens het vorige kalenderjaar werden tewerkgesteld te vermenigvuldigen met vijfenveertig.
Het gemiddeld aantal tewerkgestelde werklieden of werksters wordt vastgesteld op grond van de aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gedane aangifte ; het is gelijk aan de uitkomst van de deling door 4 van het totaal aantal werklieden of werksters die voor de vier kwartalen van het vorig jaar aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid werden aangegeven.
Artikel 10
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 12 en 13, is de in artikel 7 vermelde bestaanszekerheidsvergoeding verschuldigd ten belope van minstens vijfenveertig dagen werkloosheid per jaar.
Zodra de werkman of werkster in de loop van een jaar vergoedingen voor het in het voorgaande lid vastgesteld aantal dagen hebben ontvangen, worden hun voor het overige van het jaar geen vergoedingen meer toegekend behalve deze welke hun eventueel bij toepassing van de artikelen 12 en 13 op het einde van het jaar toekomen.
Artikel 11
Voor de werkman of werkster die in de loop van het jaar bij een werkgever in dienst zijn getreden, zijn de bestaanszekerheidsvergoedingen verschuldigd ten belope van een aantal dagen werkloosheid evenredig aan het aantal volledige maanden dienst bij deze werkgever in de loop van het jaar.
Artikel 12
Wanneer op het einde van het jaar het aantal bestaanszekerheidsvergoedingen welke door de werkgever in de loop van dat jaar zijn betaald, kleiner is dan het maximum aantal betaalbare vergoedingen, zoals in artikel 9 is bepaald, wordt het verschil als reserve aangezien.
Artikel 13
Wanneer een in artikel 12 beoogde reserve bestaat, wordt deze, op het einde van het jaar, verdeeld onder de werklieden en werksters waarvan het aantal werkloosheidsdagen meer bedraagt dan het bij artikel 10 vastgestelde aantal dagen.
Indien de reserve toereikend is, gebeurt de verdeling tot het beloop van het aantal dagelijkse vergoedingen dat gelijk is aan het aantal werkloosheidsdagen dat de in artikel 10 vastgestelde grenzen overschrijdt.
Indien de reserve ontoereikend is, gebeurt de verdeling evenredig aan het aantal werkloosheidsdagen dat de bij artikel 10 vastgestelde grenzen overschrijdt.
Artikel 14
Na betaling van de in de artikelen 7, 10, 11 en 13 beoogde vergoedingen, blijft het overschot van de reserve het eigendom van de werkgever.
Artikel 15
De bestaanszekerheidsvergoedingen welke zijn verschuldigd:
- bij toepassing van de artikelen 7, 10 en 11, worden per maand werkloosheid gegroepeerd en uiterlijk betaald op de 15de van de kalendermaand welke op de sluitingsdag volgt;
- bij toepassing van artikel 13, worden betaald vóór het einde van de maand januari volgende op het jaar waarmede zij in verband staan.
Artikel 16
De werkgevers laten binnen vijftien dagen na het einde van elk kalenderjaar aan de representatieve vakverenigingen het in artikel 9 bepaalde aantal vergoedingen schriftelijk kennen.
De naamlijst in verband met de in artikel 15 beoogde betalingen wordt aan deze organisaties binnen vijftien dagen na betaling medegedeeld.
Artikel 17
Wanneer door een wet of een interprofessioneel nationaal paritair akkoord, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, een bestaanszekerheidsregeling van dezelfde aard als deze van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst tot stand komt, houdt deze laatste op te bestaan, behalve de bepalingen welke voor de werklieden en werksters gunstiger zijn.
Artikel 18
Onder kalenderjaar dient te worden verstaan, de periode van 1 januari tot 31 december.
Artikel 19
De bepalingen van de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zijn eveneens van toepassing op de vergoedingen voor bestaanszekerheid.
Sectie II - Noodzakelijk ontslag
(...)
Commentaar: zie onze sectorale documentatie Hfdst. 15.
Voorbeelden inzake de toepassing van de artikelen van deze sectie.
1° Toepassing van artikel 13:
Een onderneming stelt zes werklieden of werksters in de loop van het jaar tewerk : het maximum aantal door de werkgever te betalen vergoedingen bedraagt (45 x 6) = 270.
In de loop van datzelfde jaar worden twee werklieden of werksters werkloos gesteld gedurende vierenvijftig dagen ; twee anderen gedurende vierentwintig dagen en de laatste twee worden niet werkloos gesteld.
Er zullen tijdens het jaar (45 x 2) + (24 x 2) = 138 vergoedingen worden betaald.
Er blijft op het einde van het jaar een reserve van 132 vergoedingen over, welke toereikend is om het aantal vergoedingen aan de werklieden of werksters van de eerste groep aan te vullen, dit is (9 x 2) = 18 vergoedingen. De reserve van 114 niet gebruikte vergoedingen blijft het eigendom van de werkgever.
Laten wij in dezelfde gedachtengang veronderstellen dat er nog slechts een reserve van zestien dagen overblijft en dat er nog tweeëndertig dagen moeten worden vergoed : de betrokken werknemers zullen slechts 50 % van hun bijkomende vergoedingen ontvangen.
2° Toepassing van artikel 11:
Een op 20 april in dienst genomen werkman of werkster heeft recht op het aantal dagen dat met de periode van 1 mei tot 31 december overeenstemt, zijnde 45 x 8/12 = 30 dagen.
3° Toepassing van artikel 14:
Gedurende het gehele jaar is er in een onderneming met 20 werklieden of werksters geen werkloosheid geweest.
Op het einde van dat jaar blijft er een ongebruikte reserve van 45 x 20 = 900 dagelijkse vergoedingen over.
Het bedrag van deze reserve blijft het eigendom van de werkgever en de vakverenigingen verbinden er zich toe geen enkele eis dienaangaande te stellen.
Sectie III - Overgangsregeling
Artikel 28
Vanaf 20 juni 1995 houden de in hoofdstuk I, secties I en (...), voorziene bestaanszekerheidsregelingen voor de nieuw (vanaf 20 juni 1995) aangeworven arbeiders op van toepassing te zijn.
De arbeiders die vóór 20 juni 1995 onder het toepassingsgebied vielen van de bestaanszekerheidsregeling van West-Vlaanderen (voorzien in hoofdstuk I, secties I en (...) van de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 november 1977 betreffende de bestaanszekerheid van de werklieden en werksters, koninklijk besluit van 16 juni 1978, Belgisch Staatsblad van 3 mei 1979) blijven evenwel hun rechten behouden.
Sectie IV - Huisarbeiders
Artikel 29
De bepalingen van deze sectie zijn uitsluitend van toepassing op de werkgevers die huisarbeiders of -arbeidsters tewerkstellen, alsmede op deze huisarbeiders of -arbeidsters zelf.
Artikel 30
De artikelen 1 tot 27 zijn van toepassing op de in artikel 29 beoogde werkgevers en huisarbeiders, behalve inzake de volgende afwijkingsbepalingen, welke alleen op hen van toepassing zijn.
Artikel 31
De huisarbeiders ontvangen hetzelfde aantal dagen bestaanszekerheidsvergoedingen als deze bepaald in de artikelen 9, 11 en 12 ten belope van de bedragen van de hiernavermelde dagvergoedingen, op voorwaarde dat deze huisarbeiders een gemiddeld dagloon verdienen dat binnen één van de in onderstaande tabel vermelde grenzen valt:
Gemiddeld dagloon |
Dagvergoeding |
EUR |
|
minder dan 19,0630 |
0,00 |
van 19,0630 tot 21,6409 |
2,8830 |
van 21,6410 tot 29,4743 |
3,3937 |
van 29,4744 tot 39,9106 |
4,0679 |
39,9107 en meer |
4,4447 |
(...).
Commentaar: Voor de geactualiseerde bedragen zie onze sectorale documentatie Hfdst. 2002.
Artikel 32
Onder gemiddeld dagloon wordt verstaan het totale loon (dat voor de afhoudingen voor de Rijksdienst voor sociale zekerheid tot grondslag dient) dat gedurende het vorig kalenderjaar door de huisarbeider werd verdiend, gedeeld door het aantal gewerkte dagen, met dien verstande dat het aantal dagen dat onder de regeling van de zesdagenweek valt moet worden omgezet in dagen welke onder de regeling van de vijfdagenweek vallen.
Artikel 33
De werkgever stelt in het begin van elk kalenderjaar, op grond van het gedurende het vorig kalenderjaar verdiende gemiddeld dagloon, vast of de huisarbeider al dan niet op de bestaanszekerheidsvergoeding recht heeft en, zo ja, op welk bedrag van dagelijkse vergoeding hij aanspraak mag maken.
Het bedrag van het gemiddeld dagloon en van de overeenstemmende bestaanszekerheidsvergoeding wordt jaarlijks door de werkgever in het loonboekje van de huisarbeider opgetekend.
Artikel 34
Om sommige misbruiken te voorkomen, overhandigt de werkgever aan de huisarbeider een hoeveelheid werk dat een loon kan waarborgen dat ten minste gelijk is aan het bedrag van het gemiddeld dagloon dat in het loonboekje van de betrokken huisarbeider is vermeld, of aan een veelvoud van dit bedrag.
Aangezien het gemiddeld dagloon wordt berekend volgens de regeling van de vijfdagenweek, stemt de minimumhoeveelheid werk, te overhandigen voor een volledige week, overeen met vijf maal het gemiddeld dagloon, zelfs wanneer de huisarbeider in deze week zes dagen werkt.
Artikel 35
Voor de toepassing van de artikelen 9, 10, 11 en 14 wordt het jaarlijks aantal dagen met vergoeding afzonderlijk vastgesteld voor de huisarbeiders en voor de fabrieksarbeiders en uitgeput met inachtneming van dezelfde afzondering.
(...)
Artikel 37
De bestaanszekerheidsvergoeding wordt slechts betaald voor de in aanmerking komende werkloosheidsdagen voor zover de betrokkene voor deze dagen heeft gestempeld.
Artikel 38
De speciale gevallen welke kunnen voorkomen bij de toepassing van deze regeling en de moeilijkheden welke zouden kunnen rijzen, inzonderheid in verband met de werkloosheidsreglementering, kunnen, zowel op initiatief van de werkgever als van de huisarbeider worden voorgelegd aan een speciaal comité, bestaande uit afgevaardigden van de werkgevers- en werkliedenorganisaties.
(...)
HOOFDSTUK II - Algemene bestaanszekerheidsregeling
Artikel 40
De in dit hoofdstuk, secties I (...), vermelde bepalingen gelden voor alle ondernemingen met inbegrip van de ondernemingen gevestigd in West-Vlaanderen en de erin vanaf 20 juni 1995 aangeworven werknemers.
De in dit hoofdstuk, sectie III, vermelde bepalingen gelden voor alle ondernemingen met uitzondering van diegenen die gevestigd zijn in West-Vlaanderen.
Sectie I - Vergoedingen voor bestaanszekerheid
Artikel 41
De werkgevers verbinden zich ertoe alle maatregelen te treffen om, zoveel mogelijk, werkloosheid te vermijden.
Artikel 42
Wanneer het niet mogelijk is werkloosheid te vermijden, voeren de werkgevers een regeling van werkloosheid met beurtwisseling in (per groep).
Artikel 43
De werkloos gestelde werklieden en werksters hebben recht op een bestaanszekerheidsvergoeding per dag werkloosheid.
Deze is nochtans niet verschuldigd wanneer de werkloosheid aan de werkman of werkster of aan een geval van overmacht is te wijten.
Artikel 44
Het dagelijks bedrag van deze bestaanszekerheidsvergoeding wordt op 1 april 2001 vastgesteld overeenkomstig volgende tabel:
Leeftijd |
Klassen van functies 1 tot 5 |
Klassen van functies 6 tot 9 |
|
EUR |
EUR |
20 jaar en meer |
6,2866 |
5,7995 |
18 jaar tot minder dan 20 jaar |
5,7003 |
5,3037 |
16 jaar tot minder dan 18 jaar |
4,7273 |
4,4249 |
Commentaar: voor de geactualiseerde bedragen zie onze sectorale documentatie Hfdst. 2002.
Artikel 45
De in artikel 44 vastgestelde vergoedingen dienen door de werkgever te worden betaald.
Artikel 46
De bestaanszekerheidsvergoeding is, per werkman of werkster, verschuldigd ten belope van maximum vijfenveertig dagen werkloosheid voor elk kalenderjaar.
Artikel 47
Voor de werkman of werkster die in dienst zijn getreden bij een werkgever in de loop van de in artikel 46 vermelde referteperiode, zijn de bestaanszekerheidsvergoedingen verschuldigd ten belope van het aantal dagen werkloosheid in verhouding tot het aantal volledige maanden tewerkstelling bij deze werkgever in de loop van de referteperiode.
Artikel 48
De vergoedingen voor bestaanszekerheid worden betaald, op de in de onderneming van kracht zijnde gebruikelijke betaaldag, op voorlegging van de stempelkaart van de werkloos gestelde werkman of werkster.
Sectie II - Ontslag in geval van voortdurende werkloosheid
(...)
Commentaar: zie onze sectorale documentatie Hfdst. 15.
Sectie III - Huisarbeiders
Artikel 55
De huisarbeiders en -arbeidsters hebben recht op de in artikelen 44 tot 51 bepaalde vergoedingen voor bestaanszekerheid, op voorwaarde dat zij regelmatige huisarbeiders zijn.
Artikel 56
Onder "regelmatige huisarbeider" wordt verstaan een huisarbeider die, tijdens de betrokken toepassingsperiode, een loon verdiende, de vergoeding voor het gebruik van zijn eigen machine of zijn eigen materiaal en de vergoeding voor de levering van bijhorigheden niet inbegrepen, dat ten minste gelijk is aan 90 % van het referteloon van een fabrieksarbeider, tewerkgesteld in dezelfde klasse van functies als de betrokkene.
Het hierboven beoogde referteloon wordt vastgesteld door het overeengekomen minimumuurloon te vermenigvuldigen met het aantal uren (werkdagen x 8) gebeurlijk verminderd met het aantal verloren uren (werkdagen x 8) wegens ziekte, bevalling, legerdienst, betaalde vakantie, ongeval van betrokkene, evenals met zijn gecontroleerde werkloosheidsdagen voor de betrokken periode.
Sectie IV - Algemene bepalingen
Artikel 57
Indien een wet of een interprofessionele nationale collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, houdende instelling van een stelsel voor bestaanszekerheid van dezelfde aard als deze van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, in werking treedt gedurende de geldigheidsperiode van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt zij ambtshalve door de nieuwe wettelijke of reglementaire bepalingen vervangen.
Nochtans blijven de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst, welke voor de werklieden en werksters gunstiger zijn, van toepassing.
In geen geval zal de last, voorkomend uit de samenvoeging van de voordelen, toegekend door deze collectieve arbeidsovereenkomst en door de nieuwe wet, deze voorzien in deze collectieve arbeidsovereenkomst mogen te boven gaan.
Artikel 58
De bestaanszekerheidsvergoedingen bepaald bij de artikelen 7, 31, 44 en (...) zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de formule welke van toepassing is op de lonen.
Artikel 59
In geval van betwisting nopens de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, kan de werkgever het geval onderzoeken met de ondernemingsraad, of, bij ontstentenis ervan, met de syndicale delegatie, of, wanneer deze laatste niet bestaat, met de afgevaardigden van de representatieve werknemersorganisaties.
HOOFDSTUK III - Feestdagen
Artikel 60
Wanneer een feestdag op een gewone werkloosheidsdag valt en mits de normale voorwaarden van geregelde aanwezigheid zijn vervuld, is de dagelijkse bestaanszekerheidsvergoeding binnen de perken van deze collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigd.
HOOFDSTUK IV - Slotbepalingen
Artikel 61
Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt deze van 20 juni 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, betreffende de bestaanszekerheid van de werklieden en werksters en is gesloten voor onbepaalde tijd.
Zij treedt in werking op 21 juni 2001 en mag worden opgezegd door één van de partijen met een opzeggingstermijn van drie maanden, mits voorafgaandelijk overleg met de betrokken partijen, bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers. De opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de datum waarop de aangetekende brief aan de voorzitter wordt gestuurd.
Artikel 62
De artikelen of de onderdelen ervan die in de eerste rij en de eerste en de vierde kolom van de volgende rij(en) van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst. Voor de bedragen die in EUR worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf de dag van de inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.
Art. 7 et art. 44 |
|||
EUR |
BEF |
||
6,2866 |
253,60 |
||
5,7003 |
229,95 |
||
4,7273 |
190,70 |
||
5,7995 |
233,95 |
||
5,3037 |
213,95 |
||
4,4249 |
178,50 |
||
Art. 31 |
|||
EUR |
BEF |
||
19,0630 |
769,00 |
||
21,6409 |
872,99 |
||
21,6410 |
873,00 |
||
29,4743 |
1188,99 |
||
29,4744 |
1189,00 |
||
39,9106 |
1609,99 |
||
39,9107 |
1610,00 |
||
2,8830 |
116,30 |
||
3,3937 |
136,90 |
||
4,0679 |
164,10 |
||
4,4447 |
179,30 |
B) CAO van 21 oktober 2011
Artikel 1.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de arbeiders en arbeidsters en op hun werkgevers die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid.
Art. 2.
De arbeiders en arbeidsters hebben ten laste van de werkgever recht op een supplement bovenop de werkloosheidsuitkeringen wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, in geval van toepassing van de artikelen 49, 50 of 51 Wet 3 juli 1978.
Art. 3.
Onverminderd gunstigere overeenkomsten op sectoraal- of bedrijfsvlak, wordt dit supplement bepaald op 2 euro per dag waarop hij of zij niet gewerkt heeft.
Deze 2 euro per dag is niet cumuleerbaar met hogere, reeds bestaande supplementen, besloten in een overeenkomst op sectoraal- of op bedrijfsniveau.
Art. 4.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2011 en is gesloten voor een onbepaalde tijd.
Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd mits een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité.
Toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst: om de integrale tekst te lezen, klik op het registratienummer.
Datum CAO
09/12/2015 |
Registratienr
132535 |
Geldig van
01/01/2016 |
Geldig tot
- |
Neerleggingsdatum
13/01/2016 |
Registratiedatum
06/04/2016 |
||
Onderwerp
verlenging en opheffing van bepaalde cao's en cao-bepalingen |
|||
BS Bericht van neerlegging
20/04/2016 |
Algemeen verbindend verklaring
- |
||
Algemeen verbindend verklaard door Koninklijk Besluit van
20/12/2016 |
Gepubliceerd in het B.St. van
08/02/2017 |
||
Keywords
LONEN, MAALTIJDCHEQUES, EINDEJAARSPREMIE, ANCIËNNITEITSPREMIE, AFSCHEIDSPREMIE, VERGOEDINGEN VOOR VERPLAATSINGSKOSTEN, KLEIN VERLET, MAATREGEL VOOR ONDERNEMING IN MOEILIJKHEDEN/HERSTRUCTURERING-NIET SWT, OUDERE WERKNEMERS-EXCL.AANV. PENSIOEN, BRUGPENSIOEN(SWT),TIJDSKREDIET, WERKLOOSHEID (ANDERE DAN ECONOMISCHE WERKLOOSHEID VOOR BEDIENDEN), OPZEGGING/ONTSLAG, SYNDICALE PREMIE |
Datum CAO
21/10/2011 |
Registratienr
108051 |
Geldig van
01/01/2011 |
Geldig tot
- |
Neerleggingsdatum
06/01/2012 |
Registratiedatum
31/01/2012 |
||
Onderwerp
bestaanszekerheid |
|||
BS Bericht van neerlegging
13/02/2012 |
Algemeen verbindend verklaring
- |
||
Algemeen verbindend verklaard door Koninklijk Besluit van
01/03/2013 |
Gepubliceerd in het B.St. van
02/08/2013 |
||
Keywords
WERKLOOSHEID (ANDERE DAN ECONOMISCHE WERKLOOSHEID VOOR BEDIENDEN), OPZEGGING/ONTSLAG |
Datum CAO
21/06/2001 |
Registratienr
58518 |
Geldig van
- |
Geldig tot
01/04/2016 |
Neerleggingsdatum
05/07/2001 |
Registratiedatum
10/08/2001 |
||
Onderwerp
bestaanszekerheid |
|||
BS Bericht van neerlegging
29/08/2001 |
Algemeen verbindend verklaring
- |
||
Algemeen verbindend verklaard door Koninklijk Besluit van
07/09/2003 |
Gepubliceerd in het B.St. van
15/03/2004 |
||
Keywords
LONEN, ANCIËNNITEITSPREMIE, AFSCHEIDSPREMIE, MAATREGEL VOOR ONDERNEMING IN MOEILIJKHEDEN/HERSTRUCTURERING-NIET SWT, OUDERE WERKNEMERS-EXCL.AANV. PENSIOEN, BRUGPENSIOEN(SWT),TIJDSKREDIET, WERKLOOSHEID (ANDERE DAN ECONOMISCHE WERKLOOSHEID VOOR BEDIENDEN), OPZEGGING/ONTSLAG |
Historiek | ||
---|---|---|
01/01/2011 | 31/03/2016 | 2001 Bestaanszekerheid |
21/06/2001 | 31/12/2010 | 2001 Bestaanszekerheid |
20/06/1995 | 20/06/2001 | 2001 Bestaanszekerheid |