190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen

Paritair (sub-)Comité nr.:
120.00.00-00.00

Bijwerking: 30/08/2018
Geldig vanaf: 01/01/2015
Geldig tot: 31/12/2016

Bijdragen:

  • 0,05% voor het bevorderen van de internationale solidariteit
  • 2,15% op de bruto-lonen aan 100% voor de financiering van de sectie sociale toelage
  • 9,60% op de bruto-lonen aan 100% voor de financiering van de sectie aanvullende vakantievergoeding
  • 0,30% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de vorming en opleiding van risicogroepen.
  • 0,10% van de brutolonen aan 100% geïnd voor de sectie Werkbaar werk.

 

In het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk werd op 19 december 2005 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende de opheffing van de gecoördineerde statuten van het waarborg- en sociaal fonds der textielnijverheid en tot invoering van nieuwe statuten. Wij geven U hierna de integrale tekst van deze CAO.

Deze CAO werd gewijzigd door de CAO van 19 december 2007, de CAO van 3 juli 2009, de CAO van 22 september 2011, de CAO van 30 mei 2013, CAO van 9 september 2013, de CAO van 27 januari 2014 en de CAO van 21 september 2015. 

Tekst van de CAO

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen en op alle erin tewerkgestelde arbeiders die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese en de erin tewerkgestelde arbeiders en de ondernemingen en de erin tewerkgestelde arbeiders die onder de bevoegdheid vallen van de paritaire subcomités voor textiel Verviers (P.S.C. 120.01), voor het Vlas (P.S.C. 120.02) en voor de Jute (P.S.C. 120.03).

Artikel 2

De in bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst gevoegde statuten vervangen met ingang van 1 januari 2005 de statuten van het Waarborg en Sociaal Fonds der textielnijverheid, zoals zij voor het laatst werden gewijzigd met de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003 tot wijziging van de statuten van het Waarborg en Sociaal Fonds der textielnijverheid, algemeen verbindend verklaard met het Koninklijk Besluit van 4 juli 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 september 2004.

De in bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst gevoegde statuten van het Waarborg en Sociaal Fonds der textielnijverheid maken integraal deel uit van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 3

De collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003 tot wijziging van de statuten van het Waarborg en Sociaal Fonds der textielnijverheid wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2005.

De ondertekenende partijen verzoeken de Koning het voornoemd Koninklijk Besluit van 4 juli 2004 waarbij de voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, tot wijziging van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der textielnijverheid" algemeen verbindend werd verklaard, op te heffen.

Artikel 4

De ondertekenende partijen verzoeken de Koning deze collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend te verklaren bij Koninklijk Besluit.

Artikel 5

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2005 en is voor onbepaalde tijd gesloten. Ze kan op verzoek van een van de ondertekenende partijen opgezegd worden met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden, per aangetekend schrijven betekend aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.

STATUTEN

Waarborg- en sociaal fonds der textielnijverheid

Hoofdstuk I - Benaming, zetel, doel en duur

Artikel 1

Deze statuten hebben betrekking op een fonds voor bestaanszekerheid, genaamd "Waarborg- en Sociaal Fonds der Textielnijverheid", hierna genoemd het "Fonds".

Artikel 2

De maatschappelijke zetel van het Fonds is gevestigd te Gent, Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (Sint-Denijs-Westrem), gerechtelijk arrondissement Gent. De zetel van het Fonds kan bij beslissing van het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk overgebracht worden naar elke andere plaats in België.

Artikel 3

Het Fonds heeft tot doel:

1° aan de bij artikel 5 bedoelde arbeiders aanvullende sociale voordelen toe te kennen;

2° het innen van de bijdragen, nodig voor de werking van het Fonds;

3° de uitkering van de voordelen te verzekeren;

4° het financieren en organiseren van de opleiding van arbeiders door de in het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk vertegenwoordigde organisaties;

5° de financiering van de lasten met betrekking tot de verbetering van de industriële relaties en de promotie van de werkgelegenheid in de textielnijverheid en het breiwerk;

6° de bestuurs- en beheerslasten met betrekking tot de uitbetaling van de sociale voordelen aan de vertegenwoordigende organisaties vergoeden;

7° de financiering van de syndicale en socio-professionele vorming van de arbeiders uit de sector, evenals van de informatieopdracht met betrekking tot de toepassing van de wettelijke en conventionele bepalingen voor de werkgevers van de textielsector;

8° het financieren van sectorale initiatieven in het kader van werkbaar werk.

Artikel 4

Het Fonds is opgericht voor onbepaalde tijd.

Aan het bestaan van dit Fonds kan een einde gesteld worden overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 55

Hoofdstuk II - Toepassingsgebied

Artikel 5

a) Deze statuten zijn van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen en op alle erin tewerkgestelde arbeiders die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité nr. 120 voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese en de erin tewerkgestelde arbeiders en de ondernemingen en de erin tewerkgestelde arbeiders die onder de bevoegdheid vallen van de paritaire subcomités voor textiel Verviers (P.S.C. 120.01), voor het Vlas (P.S.C. 120.02) en voor de Jute (P.S.C. 120.03).

In de huidige statuten wordt onder "arbeiders" eveneens de huisarbeiders en de industriële leerlingen verstaan.

b) In afwijking op littera a) hierboven, zijn de artikelen 7 en 8 enkel van toepassing op de arbeiders die lid zijn van één van de in het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk vertegenwoordigde werknemersorganisaties.

Hoofdstuk III - Voordelen

Sectie I - Sociale toelage

Artikel 6

Vanaf de 1ste tot en met de 86ste dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen wordt door het Fonds aan de arbeiders een aanvullende werkloosheidsvergoeding uitgekeerd overeenkomstig de bepalingen van afdeling I en II van deze sectie.

De aanvullende werkloosheidsvergoeding voor de 1ste tot en met 6de dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen maakt deel uit van de sociale toelage, hierna het niet-terugvorderbaar voorschot genoemd.

De aanvullende werkloosheidsvergoeding voor de 7de tot en met de 86ste dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen vormt de aanvullende sociale toelage.

Voor de toepassing van deze sectie wordt:

  •  met "dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen" bedoeld: de dag waarvoor de werkloze kan aanspraak maken op de werkloosheidsuitkering;

  • onder "refertedienstjaar" verstaan: de periode van 1 juli van het voorgaande jaar tot en met 30 juni van het lopende jaar;

Voor de toepassing van deze sectie wordt "refertedatum" jaarlijks vastgesteld door de raad van beheer.

Afdeling I - De sociale toelage (niet-terugvorderbaar voorschot)

Artikel 7

Voor de eerste zes dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen die vallen tijdens het refertedienstjaar wordt op de aanvullende werkloosheidsvergoeding een niet-terugvorderbaar voorschot aan de rechthebbenden, zoals bepaald in artikel 8, toegekend. Dit niet-terugvorderbaar voorschot is vastgesteld op 130 EUR.

Vanaf 2016 wordt dit niet-terugvorderbaar voorschot vastgesteld op 135 EUR.

Dit niet-terugvorderbaar voorschot kan niet gecumuleerd worden met een gelijkaardig sociaal voordeel waarop deze arbeiders aanspraak kunnen maken bij een andere werkgever.

Artikel 8

§1. Het niet terugvorderbaar voorschot wordt toegekend aan:
1° de arbeiders die op de refertedatum in dienst zijn;
2° de arbeiders - inclusief de afgedankte langdurig zieken - die tijdens het refertedienstjaar werden ontslagen, behoudens om dringende reden en op de refertedatum nog steeds ononderbroken volledig werkloos of arbeidsongeschikt zijn;
3° de tijdens het refertedienstjaar bruggepensioneerde arbeiders die ontslagen werden in het kader van het sectoraal brugpensioenstelsel;
4° de tijdens het refertedienstjaar gepensioneerde arbeiders.

§2. De in §1 2° hiervoor bedoelde arbeiders ontvangen het niet-terugvorderbaar voorschot eveneens in de vijf jaren volgend op het refertedienstjaar, behalve wanneer het industriële leerlingen betreft of arbeiders die tewerkgesteld waren met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor wie de toekenning van het niet-terugvorderbaar voorschot beperkt is tot het refertedienstjaar.

De in §1 3° hiervoor bedoelde bruggepensioneerde arbeiders ontvangen het niet-terugvorderbaar voorschot tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en minstens gedurende de vijf jaren volgend op het refertedienstjaar.

De in §1 4° hiervoor bedoelde 

Onder nieuwe rechthebbenden in de zin van deze paragraaf wordt verstaan de arbeiders die ontslagen werden en waarvan de arbeidsovereenkomst een einde neemt na 30 juni 2005 en die niet met pensioen of brugpensioen gaan en die op het ogenblik van uitdiensttreding de leeftijd van 50 jaar nog niet hebben bereikt.

Afdeling II - De aanvullende sociale toelage (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid om economische redenen)

Artikel 9

§1. Aan de arbeiders die aan de in §2 hierna bedoelde voorwaarden voldoen, wordt vanaf de zevende dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen voor maximum 80 dagen (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen per refertedienstjaar een aanvullende werkloosheidsvergoeding toegekend van 4,96 EUR per dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen.

Met ingang van 1 juli 2015 wordt deze aanvullende werkloosheidsvergoeding vastgesteld 5,46 EUR per dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen.

Deze aanvullende vergoeding is ten laste van het Fonds vanaf de zevende tot en met de zestigste dag (zesdagenweek) en ten laste van de werkgever vanaf de eenenzestigste tot en met de zesentachtigste dag (zesdagenweek).

Het supplement van 2 EUR per dag (regime vijfdagenweek; 1,67 EUR uitgedrukt in regime zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen bedoeld in artikel 51 §8 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, van toepassing vanaf 1 januari 2012, zit inbegrepen in voormelde aanvullende werkloosheidsvergoeding wat betreft de voormelde periodes.

Met ingang van 1 juli 2015 bedraagt dit supplement 2,60 EUR (regime vijfdagenweek; 2,17 EUR uitgedrukt in regime zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen.

§2. De in §1 hiervoor bedoelde aanvullende sociale toelage wordt toegekend aan:
1° de arbeiders die op de refertedatum in dienst zijn;
2° de arbeiders - inclusief de afgedankte langdurig zieken - die tijdens het refertedienstjaar werden ontslagen, behoudens om dringende reden en op de refertedatum nog steeds ononderbroken volledig werkloos of arbeidsongeschikt zijn;
3° de tijdens het refertedienstjaar bruggepensioneerde arbeiders die ontslagen werden in het kader van het sectoraal brugpensioenstelsel;
4° de tijdens het refertedienstjaar gepensioneerde arbeiders.

§2. De in §1 hiervoor bedoelde aanvullende sociale toelage wordt toegekend aan:
1° de arbeiders die op de refertedatum in dienst zijn;
2° de arbeiders - inclusief de afgedankte langdurig zieken - die tijdens het refertedienstjaar werden ontslagen, behoudens om dringende reden en op de refertedatum nog steeds ononderbroken volledig werkloos of arbeidsongeschikt zijn;
3° de tijdens het refertedienstjaar bruggepensioneerde arbeiders die ontslagen werden in het kader van het sectoraal brugpensioenstelsel;
4° de tijdens het refertedienstjaar gepensioneerde arbeiders.

Artikel 9bis

Voor het refertedienstjaar 2012 (referteperiode 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012)

In de loop van de maand december 2012 doet het Fonds de afrekening t.a.v. de arbeider en de werkgever.

- Aan de arbeider betaalt het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de periode gedekt door de aanvullende sociale toelage en voor zover deze dag zich situeert in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een aanvullende werkloosheidvergoeding van 4,96 EUR. Voor zover deze dagen zich situeren in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 betaalt het Fonds een aanvullende werkloosheidsvergoeding van 3,29 EUR per dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid.

- Aan de werkgever stort het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen die zich situeert in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en betrekking heeft op de periode van de zevende tot en met de zestigste dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen van het refertedienstjaar, een bedrag van 1,67 EUR terug.

Van dit bedrag zal desgevallend het bedrag van 4,96 euro per dag in mindering gebracht worden voor de dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen die zich situeren in de periode van de eenenzestigste tot en met de zesentachtigste dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid en in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011, waarvoor de aanvullende werkloosheidsvergoeding volledig ten laste van de werkgever is. Indien voornoemde dagen zich situeren in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 zal desgevallend het bedrag van 3,29 euro per dag in mindering gebracht worden.

Indien het resultaat negatief is zal het saldo aan de werkgever gefactureerd worden, met vervaldatum op 15 december 2012.

Vanaf het refertedienstjaar 2013

In de loop van de maand december van het betrokken jaar doet het Fonds de afrekening t.a.v. de arbeider en de werkgever.

- Aan de arbeider betaalt het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de periode gedekt door de aanvullende sociale toelage van het betrokken refertedienstjaar een aanvullende werkloosheidvergoeding van 3,29 EUR.

- Aan de werkgever stort het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de periode gedekt door de aanvullende sociale toelage van het betrokken refertedienstjaar en voor zover het over dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen gaat die zich situeren in de periode van de zevende tot en met de zestigste dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen, een bedrag van 1,67 EUR terug. Van dit bedrag zal desgevallend het bedrag van 3,29 EUR per dag (zesdagenweek) in mindering gebracht worden voor de dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen die zich situeren in de periode van de eenenzestigste tot en met de zesentachtigste dag tijdelijke werkloosheid in het betrokken refertedienstjaar.

Vanaf het refertedienstjaar 2016

In de loop van de maand december van het betrokken jaar doet het Fonds de afrekening t.a.v. de arbeider en de werkgever.

- Aan de arbeider betaalt het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de periode gedekt door de aanvullende sociale toelage van het betrokken refertedienstjaar een aanvullende werkloosheidvergoeding van 3,29 EUR.

- Aan de werkgever stort het Fonds voor elke dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de periode gedekt door de aanvullende sociale toelage van het betrokken refertedienstjaar en voor zover het over dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen gaat die zich situeren in de periode van de zevende tot en met de zestigste dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid om economische redenen, een bedrag van 2,17 EUR terug. Van dit bedrag zal desgevallend het bedrag van 3,29 EUR per dag (zesdagenweek) in mindering gebracht worden voor de dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen die zich situeren in de periode van de eenenzestigste tot en met de zesentachtigste dag (zesdagenweek) tijdelijke werkloosheid in het betrokken refertedienstjaar.

Afdeling III - Uitsluiting van de sociale toelage en de aanvullende sociale toelage

Artikel 10

§1. Bij niet-naleving van de verbintenissen inzake sociale vrede, aangegaan krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten in het Paritair Comité, kunnen de arbeiders van het recht op deze toelagen uitgesloten worden.

§2. Deze uitsluiting geschiedt van rechtswege tegenover de arbeiders die deelnemen aan een staking die langer duurt dan een kalenderdag, dit evenwel indien de staking is uitgebroken zonder de inachtneming van de procedureregels bepaald door het huishoudelijk reglement van het Paritair Comité en door de collectieve arbeidsovereenkomst inzake het statuut van de vakbondsafvaardiging, en voor zover de staking niet het gevolg is van het niet naleven van de bestaande overeenkomst door de werkgever.

§3. In de andere gevallen wordt de uitsluiting en de draagwijdte ervan, die in verhouding moet zijn tot de belangrijkheid van het niet naleven van de sociale vrede, door het vast verzoeningscomité van het Paritair Comité beslist. Bij gelijkheid van stemmen in de schoot van het verzoeningscomité zetelt dit comité onder het voorzitterschap van een neutraal persoon die het aanwijst. De stem van deze persoon is doorslaggevend.

Afdeling IV - Syndicale vorming

Artikel 11

Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 december 1974 houdende ordening van de collectieve arbeidsovereenkomsten van 10 december 1971 en 5 mei 1974 inzake de vorming ingericht door de vakorganisaties, stort het Fonds aan de werkgevers een bedrag terug overeenstemmend met het loon en de hierop verschuldigde patronale sociale lasten, die aan de arbeiders werd betaald voor de afwezigheid op het werk voor het volgen van vormingscursussen in het kader van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 13 december 1974.

Het percentage van de patronale sociale lasten wordt vastgesteld door de raad van beheer.

Afdeling V - Internationale solidariteit

Artikel 12

Voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 wordt door het Fonds telkens een bedrag overeenstemmend met een patronale bijdrage van 0,05% van de kwartaallonen 1ste en 2de kwartaal 2013 (aan 100%) ter beschikking gesteld van de drie werknemersorganisaties voor het bevorderen van de internationale solidariteit. De verhoudingsgewijze toewijzing van dit bedrag gebeurt op dezelfde manier als voor de collectieve arbeidsovereenkomst 2001-2002.

Voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 wordt door het Fonds telkens een bedrag overeenstemmend met een patronale bijdrage van 0,05% van de kwartaallonen 3de en 4de kwartaal 2013 (aan 100%) ter beschikking gesteld van de drie werknemersorganisaties voor het bevorderen van de internationale solidariteit. De verhoudingsgewijze toewijzing van dit bedrag gebeurt op dezelfde manier als voor de collectieve arbeidsovereenkomst 2001-2002.

Voor het jaar 2014 wordt door het Fonds een bedrag overeenstemmend met een patronale bijdrage van 0,05% van de lonen van 2014 (aan 100%) ter beschikking gesteld van de drie werknemersorganisaties voor het bevorderen van de internationale solidariteit. De verhoudingsgewijze toewijzing van dit bedrag gebeurt op dezelfde manier als voor de collectieve arbeidsovereenkomst 2001-2002.

Voor de jaren 2015 en 2016 wordt door het Fonds een bedrag overeenstemmend met een patronale bijdrage van 0,05% van de lonen van 2015 en 2016 (aan 100%) ter beschikking gesteld van drie werknemersorganisaties voor het bevorderen van de internationale solidariteit. De verhoudingsgewijze toewijzing van dit bedrag gebeurt op dezelfde manier als voor de collectieve arbeidsovereenkomst 2001-2002.

Afdeling VI - Financiering sectie sociale toelage

Artikel 13

Voor de financiering van de sectie sociale toelage wordt door het Fonds een patronale bijdrage geïnd van 2,15% op de bruto-lonen aan 100%.

Artikel 13bis

Onverminderd artikel 13 stort de werkgever gedurende de jaren 2009 en 2010 aan het Fonds een responsabiliseringsbijdrage. Deze bijdrage is vastgesteld op 1,65 EUR per dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen en is verschuldigd vanaf de 7de tot en met de 86ste dag tijdelijke werkloosheid om economische redenen in de refertedienstjaren 2009 en 2010.

Sectie II - Aanvullende vakantievergoeding

Afdeling I - De aanvullende vakantievergoeding

Artikel 14

Aan de arbeiders wordt een aanvullende vakantievergoeding toegekend.

Artikel 15

Het bedrag vóór de bedrijfsvoorheffing van deze aanvullende vakantievergoeding is vastgesteld op 8,4% van de lonen aan 108% verdiend tijdens de referteperiode gaande over het tweede, derde en vierde kwartaal van het voorgaande jaar en het eerste kwartaal van het lopende jaar.

Gelet op de hierboven vermelde referteperiode wordt de actualiserngscoëfficiënt van de refertejaarlonen waarop de aanvullende vakantievergoeding van 8,4% wordt berekend, vastgesteld op 1,012. Deze actualiseringscoëfficiënt heeft tot doel de evolutie van de lonen te dekken voor de tijdspanne gelegen tussen de referteperiode en de uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 16

De dagen waarop de arbeidsovereenkomst geschorst is omwille van arbeidsongeschiktheid worden gelijkgesteld met effectieve prestaties op de wijze bepaald in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers (BS van 6 april 1967). Voor deze dagen van gelijkstelling gebeurt de berekening van de vergoeding op het fictief referteloon bepaald op 24,79 EUR per gelijkgestelde dag.

Artikel 17

Op de toegekende aanvullende vakantievergoeding wordt door het Fonds dezelfde forfaitaire fiscale afhouding verricht als deze van toepassing op het wettelijk vakantiegeld.

Afdeling II - De anciënniteitsdag(en)

Artikel 18

In de loop van het jaar 2005 kunnen de werkgevers de kosten voor de anciënniteitsdag(en), toegekend aan de arbeiders voor het jaar 2004, bij het Fonds terugvorderen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 11 van de statuten van het Fonds zoals aangepast door de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003 (K.B. 4 juli 2004 - B.S. 14 september 2004).

Afdeling III - Financiering van de sectie aanvullende vakantievergoeding

Artikel 19

Voor de financiering van de sectie aanvullende vakantievergoeding wordt door het Fonds vanaf 1 januari 2005 een patronale bijdrage geïnd van 9,60% op de bruto-lonen aan 100%. Aangezien de eerste en tweede inning 2005 reeds zijn verricht à rato van 9,10% worden de derde en vierde inning 2005 op 10,10% gebracht. Deze bijdrage wordt terug op 9,60% gebracht vanaf de eerste inning van 2006.

Sectie III - Sociale begeleiding

Afdeling I - Algemeen stelsel

Artikel 20

Om aanspraak te maken op de bijkomende werkloosheidsvergoeding, zoals bepaald in artikel 21, moeten de arbeiders aan de volgende voorwaarden voldoen:

- aangeworven zijn voor onbepaalde tijd;
- in het kader van deze arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, minstens 1 jaar ononderbroken anciënniteit hebben in de onderneming op het ogenblik van de kennisgeving van de afdanking;
- afgedankt zijn, om een andere dan zwaarwichtige reden;
- niet met brugpensioen of wettelijk pensioen zijn.

Artikel 21

Aan de arbeiders die aan de in artikel 20 vermelde voorwaarden voldoen wordt, per dag in de zesdagenweek dat zij recht hebben op de wettelijke werkloosheidsvergoeding, een bijkomende werkloosheidsvergoeding van 2,48 EUR toegekend, gedurende de periode bepaald in artikel 22 en 23.

Artikel 22

De in artikel 21 voorziene bijkomende werkloosheidsvergoeding wordt uitgekeerd gedurende het hieronder vermelde maximum aantal maanden:

  • bij afdanking tengevolge van sluiting of van reorganisatie:

    • jonger dan 30 jaar: 12 maanden

    • van 30 tot minder dan 40 jaar: 18 maanden

    • van 40 jaar en ouder: 36 maanden

  • bij afdanking om een andere reden dan deze hierboven vermeld of bij overmacht:

    • jonger dan 30 jaar: 4 maanden

    • van 30 tot minder dan 40 jaar: 6 maanden

    • van 40 jaar en ouder: 12 maanden

De voormelde maximumtermijnen van uitkering worden bepaald in functie van de leeftijd die de arbeider beriekt op de eerste dag die recht geeft op de wettelijke werkloosheidsvergoeding en gaan in op voormelde datum.

Artikel 23

In afwijking van artikel 22 eerste alinea, worden met ingang van 1 januari 2006, de hierna vermelde maximumtermijnen toegepast op de arbeiders van wie de arbeidsovereenkomst na 31 december 2005 een einde neemt en die op het ogenblik van de uitdiensttreding de leeftijd van 50 jaar nog niet beriekt hebben.

  • bij afdanking tengevolge van sluiting of van reorganisatie:

    • jonger dan 30 jaar: 8 maanden

    • van 30 tot minder dan 40 jaar: 11 maanden

    • van 40 jaar en ouder: 20 maanden

  • bij afdanking om een andere reden dan deze hierboven vermeld of bij overmacht:

    • jonger dan 30 jaar: 3 maanden

    • van 30 tot minder dan 40 jaar: 4 maanden

    • van 40 jaar en ouder: 7 maanden

Afdeling II - Langdurig zieken

Artikel 24

Aan de langdurig zieke arbeiders die aan de voorwaarden van artikel 20 voldoen, wordt overeenkomstig artikel 25, een bijkomende ziektevergoeding toegekend.

Als "langdurig zieke" worden beschouwd: de arbeiders die gedurende een ononderbroken periode van minimum zes maanden arbeidsongeschikt zijn ingevolge ziekte of ongeval van gemeen recht.

Artikel 25

Aan de langdurig zieke arbeiders, bedoeld in artikel 24, wordt gedurende maximum 36 maanden een bijkomende ziektevergoeding toegekend van 2,48 EUR per dag.

Afdeling III - Oudere werklozen

Artikel 26

Aan de arbeiders die aan de voorwaarden van artikel 20 voldoen en op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, wordt overeenkomstig artikel 27 een bijkomende werkloosheidsvergoeding betaald.

Artikel 27

Aan de arbeiders, bedoeld in artikel 26, wordt een bijkomende werkloosheidsvergoeding van 2,48 EUR per dag toegekend gedurende een periode van maximum 10 jaar. Nochtans moet deze vergoeding, die wordt uitgekeerd aan de gewezen arbeider die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet, in totaal onder het bedrag blijven van 7.436,81 EUR.

Afdeling IV - Verhoogde sociale begeleiding voor 54-plussers

Artikel 28

Aan de arbeiders die aan de voorwaarden van artikel 20 voldoen en op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 54 jaar hebben bereikt, wordt overeenkomstig artikel 29 een bijkomende werkloosheidsvergoeding betaald, voor zover zij aan volgende bijkomende voorwaarden voldoen:

a. 40 jaar beroepsloopbaan bewijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 §5 van het KB dd. 07.12.1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen (BS van 11.12.1992) en

b. 20 jaar beroepsloopbaan bewijzen in de textielsector, d.w.z. 20 jaar verbonden zijn geweest met een arbeidsovereenkomst met één (of meerdere) werkgever(s) die afhangt (en) van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.

Artikel 29

Aan de arbeiders, bedoeld in artikel 28, wordt een bijkomende werkloosheidsvergoeding van 3,72 EUR per dag toegekend.

Afdeling V - Algemene bepalingen

Artikel 30

§1. Wanneer bij wedertewerkstelling in de textielsector, de arbeider opnieuw wordt afgedankt, dan wordt het aantal maanden sociale begeleiding bepaald, rekening houdend met de aard van de nieuwe afdanking en met de leeftijd van toepassing bij deze laatste afdanking mits aftrek evenwel van de reeds genoten bijkomende werkloosheidsvergoeding ingevolge de vorige afdanking(en).

§2. Het tegoed aan aantal dagen bijkomende werkloosheids- of ziektevergoeding waarop de afgedankte arbeiders recht hebben overeenkomstig de bepalingen van deze sectie, kan worden uitgeput zonder tijdslimiet, tenzij de rechthebbende is tewerkgesteld in een andere bedrijfstak, in welk geval het recht op het nog niet-opgenomen tegoed vervalt na twee jaar tewerkstelling.

Artikel 30bis

De bepalingen van de artikelen 20 tot en met 30 zijn niet meer van toepassing op de arbeiders waarvan het ontslag betekend wordt na 30 juni 2015.

Voor de arbeiders die ontslagen worden in het kader van een collectief ontslag, sluiting van een onderneming of sluiting van een afdeling van een onderneming, zijn de bepalingen van artikel 20 tot en met 30 niet meer van toepassing op de arbeiders die ontslagen worden in het kader van een collectief ontslag, sluiting van een onderneming of sluiting van een afdeling van een onderneming, die na 30 juni 2015 werd aangekondigd.

Afdeling VI - Financiering van de sectie sociale begeleiding

Artikel 31

Voor de financiering van de sectie sociale begeleiding wordt door het Fonds een patronale bijdrage geïnd van 0,30% van de bruto-lonen aan 100%.

Met ingang van 1 juli 2015 wordt deze bijdrage afgeschaft en niet meer geïnd op de lonen die betaald worden vanaf 1 juli 2015.

Sectie IV - Opleiding

Afdeling I - Cao jongerenproject

Artikel 32

Teneinde maximale tewerkstellingskansen te bieden aan kansarme jongeren organiseren de sociale partners van de textielsector het Cao-jongerenproject. Dit project kadert in het deeltijds leren en deeltijds werken en meer in het bijzonder in het industrieel leerlingwezen zoals voorzien door de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst.

De jongeren worden door de onthaalonderneming aangeworven met een leerovereenkomst en genieten van de arbeidsvoorwaarden verbonden aan het industrieel leerlingenwezen in de textielnijverheid zoals voorzien door de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, overeenkomstig het advies van het "Paritair Leercomité voor de textielnijverheid en het breiwerk", uitgebracht op 6 januari 1986 inzake bezoldiging en de beslissing van het Paritair Comité van 30 januari 1987 inzake toepassing van het jongerenbarema.

Artikel 33

Tijdens het schooljaar 2004 - 2005 wordt het CAO-jongerenproject verder gezet onder de voorwaarden zoals voorzien in artikel 8, littera e) van de statuten van het Fonds zoals aangepast door de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003 (K.B. 4 juli 2004 - B.S. 14 september 2004).

Artikel 34

Voor de leerlingen die tijdens het schooljaar 2004 - 2005 reeds in het CAO-jongerenproject waren ingeschreven en tijdens het schooljaar 2005 - 2006 hun opleiding voltooien, blijven de onthaalondernemingen genieten van de regeling zoals bedoeld in artikel 33 hiervoor.

Artikel 35

Met ingang van het schooljaar 2005 - 2006 wordt voor de nieuwe instappers in het CAO-jongerenproject een nieuwe regeling van kracht, waarbij de tussenkomst van het Fonds in het CAO-jongerenproject beperkt wordt tot een tegemoetkoming aan de onthaalondernemingen. 

Deze tegemoetkoming bedraagt 1.250 EUR per kwartaal en per industriële leerling die in de onderneming wordt onthaald.

Indien aan de leerovereenkomst voortijdig een einde wordt gemaakt, wordt de tegemoetkoming aan de onderneming pro rata toegekend in functie van de einddatum van de leerovereenkomst. Periodes van niet-betaling (wegens inactivitiet van de leerling) van minstens 1 maand worden eveneens in mindering gebracht van de tegemoetkoming.

Deze tegemoetkoming wordt aan de onthaalonderneming overgemaakt op basis van een attest, verstrekt door het Fonds en dat door de onderneming moet ingevuld en overgemaakt worden aan het Fonds.

Artikel 36

Met ingang van het schooljaar 2005 - 2006 wordt de tegemoetkoming van het Fonds aan de centra deeltijds onderwijs vastgesteld op 250 EUR per leerling die een textielopleiding volgt en met een industriële leerovereenkomst verbonden is met een onthaalonderneming uit de textielsector. Deze tegemoetkoming, dienstig voor de organisatie van de beroepsgerichte vorming door de centra deeltijds onderwijs, wordt toegekend conform de modaliteiten vastgesteld door de raad van beheer van het Fonds.

Afdeling II Opleidingsplannen en trekkingsrecht

Artikel 37

Voor de jaren 2005 en 2006 wordt door de CAO van 13 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk, een trekkingsrecht ten belope van maximum 0,10% van de bruto-lonen van de arbeiders, ingevoerd.

Dit trekkingsrecht wordt verdergezet gedurende de jaren 2007 tot en met 2010.

Dit trekkingsrecht wordt ook gedurende de jaren 2011 en 2012 verdergezet.

Artikel 38

Het trekkingsrecht voor de jaren 2005 en 2006 wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 15 december 2005 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het Fonds. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door het regionaal contactcomité.

Het trekkingsrecht voor de jaren 2007 en 2008, respectievelijk 2009 en 2010 wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 15 december 2007 respectievelijk 15 december 2009 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het Fonds. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door het regionaal contactcomité.

Het trekkingsrecht voor de jaren 2011 en 2012 wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 15 december 2011 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het Fonds. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door het regionaal contactcomité.

Artikel 39

Het bewijs van de in 2005 gedane kosten voor opleidingen in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan dient uiterlijk tegen 31 maart 2006 bij het Fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2006 dient uiterlijk op 31 maart 2007 bij het Waarborg- en Sociaal Fonds ingediend te worden. Het bewijs van gedane kosten voor 2007 dient uiterlijk op 31 maart 2008 bij het Waarborg- en Sociaal Fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2008 dient uiterlijk op 31 maart 2009 bij het Waarborg- en Sociaal Fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2009 dient uiterlijk op 31 maart 2010 bij het Waarborg- en Sociaal Fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2010 dient uiterlijk op 31 maart 2011 bij het Waarborg- en Sociaal Fonds ingediend te worden. 

Het Fonds wordt belast met de uitbetaling van dit trekkingsrecht ten laste van de sectie "Opleiding". Het trekkingsrecht stemt overeen met het bedrag vermeld op het bewijs van gedane kosten, zonder dat het trekkingsrecht hoger kan zijn dan de bijdrage van 0,10% op de bruto-lonen aan 108% van de arbeiders die door de onderneming voor het betrokken jaar werd betaald aan het Fonds.

Het bewijs van de gedane kosten voor 2011 dient uiterlijk op 31 maart 2012 bij het Fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2012 dient uiterlijk op 31 maart 2013 bij het Fonds ingediend te worden.

Artikel 40

Het trekkingsrecht voor de opleidingsinspanningen die in 2004 geleverd werden in uitvoering van een goedgekeurd opleidingsplan, wordt aan de textielondernemingen betaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 9ter van de van de statuten van het Fonds zoals aangepast door de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 november 2003 (K.B. 4 juli 2004 - B.S. 14 september 2004).

Afdeling III - Financiering van de sectie opleiding

Artikel 41

Tijdens de jaren 2005 en 2006 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,20% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de vorming en opleiding van risicogroepen.

Tijdens de jaren 2007 tot en met 2010 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,20% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de vorming en opleiding van risicogroepen.

Tijdens de jaren 2011 en 2012 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,20% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de vorming en opleiding van risicogroepen.

Tijdens de jaren 2013 en 2014 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,20% van de brutolonen aan 108% geind voor de vorming en opleiding van risicogroepen.

Tijdens het jaar 2014 wordt deze patronale bijdrage verhoogd met een bijkomende patronale bijdrage van 0,10% zodat door het Fonds een globale patronale bijdrage van 0,30% van de brutolonen aan 108% geïnd wordt voor de vorming en opleiding van risicogroepen.

Tijdens de jaren 2015 en 2016 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,30% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de vorming en opleiding van de risicogroepen.

Artikel 42

Tijdens de jaren 2005 en 2006 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,10% van de bruto-lonen aan 108% geïnd voor de opleidingsplannen en het trekkingsrecht zoals bedoeld in afdeling II hiervoor.

Tijdens de jaren 2007 tot en met 2010 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,10% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de opleidingsplannen en het trekkingsrecht zoals bedoeld in afdeling II hiervoor.

Tijdens de jaren 2011 en 2012 wordt door het Fonds een patronale bijdrage van 0,10% van de brutolonen aan 108% geïnd voor de opleidingsplannen en het trekkingsrecht zoals bedoeld in afdeling II hiervoor.

Artikel 43

De raad van beheer zal jaarlijks een enveloppe vastleggen voor het sectoraal opleidingsgebeuren die de globale werkgeversbijdrage van 0,30% niet kan overstijgen.

Sectie V- Werkbaar werk

Artikel 43bis

Op de lonen die betaald worden vanaf 1 juli 2015 int het Fonds een patronale bijdrage van 0,10% (op de lonen aan 100%), die gestort wordt op de sectie Werkbaar werk.

Hoofdstuk IV - Bijdragen

Artikel 44

a) De patronale bijdrage worden door het Fonds geïnd en ingevorderd. Zij zijn om het kwartaal door de werkgever verschuldigd en worden berekend op de bruto-lonen van de respectieve refertekwartalen. De vervaldata voor de refertekwartalen "tweede, derde en vierde kwartaal van het voorgaande jaar" en "eerste kwartaal van het lopende jaar" zijn respectievelijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november van het lopende jaar.

b) De voor elk vervallen kwartaal verschuldigde sommen moeten door de werkgever gestort worden op de postrekening van het Fonds of op een door de raad van beheer bepaalde bankrekening.

c) Bij laattijdige betaling is voor elk kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben, vanaf de eerste dag volgend op de in littera a) bedoelde vervaldagen, de werkgever verplicht op het bedrag van de verschuldigde bijdragen een verhoging van 10% te betalen, evenals een nalatigheidsinterest gelijk aan deze van toepassing op de R.S.Z. -bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.

d) Zowel voor de inning van de bijdragen als voor de betaling van de uitkeringen geldt de verjaringstermijn toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Artikel 44bis

a) De responsabiliseringsbijdrage bedoeld in artikel 13bis wordt door het Fonds geïnd en ingevorderd. Zij wordt éénmaal per jaar door het Fonds aan de werkgever gefactureerd met vervaldatum 30 november van het lopende jaar.

b) Bij laattijdige betaling is vanaf de eerste dag volgend op de in litt a) bedoelde vervaldag, de werkgever verplicht op het bedrag van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage een verhoging van 10% te betalen, evenals een nalatigheidsintrest gelijk aan deze van toepassing op de R.S.Z - bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.

c) Voor de inning en betaling van de responsabiliseringsbijdrage bedoeld in artikel 13bis geldt de verjaringstermijn toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Artikel 45

Behoudens toepassing van artikel 14 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag van de bijdragen slechts gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

Artikel 46

In geen geval mag de betaling van de door het Fonds toegekende sociale voordelen afhankelijk worden gesteld van de storting van de bijdragen die door de werkgever verschuldigd zijn.

Hoofdstuk V - Beheer

Artikel 47

Het Fonds wordt beheerd door een raad van beheer, paritair samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Deze raad bestaat uit veertien leden, hetzij zeven werkgeversvertegenwoordigers en zeven werknemersvertegenwoordigers.

De leden van de raad van beheer worden aangewezen door het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk onder de effectieve of plaatsvervangende leden van dit Comité.

Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het Paritair Comité. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het Paritair Comité, behorend tot dezelfde groep als het lid waarvan het mandaat een einde nam.

Artikel 48

Ieder jaar duidt de raad van beheer in zijn schoot een voorzitter en twee ondervoorzitters aan.

Er zal voor het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap een beurtregeling worden toegepast onder de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers.

De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep van de werknemersvertegenwoordigers.

Artikel 49

De raad van beheer heeft tot opdracht het Fonds te beheren en alle maatregelen te treffen welke nodig blijken voor zijn goede werking. Hij bezit de meest uitgebreide bevoegdheden voor het beheer van het Fonds.

De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden overdragen.

Voor al de andere handelingen dan die waarvoor door de raad bijzonder opdrachten werden gegeven volstaat, opdat het Fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden, de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één uit de groep van de werkgeversvertegenwoordigers en één uit de groep van de werknemersvertegenwoordigers, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken.

De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan tengevolge van hun beheer, ten opzichte van de verbintenissen van het Fonds.

Voor rechtsvorderingen, als eiser of als verweerder, wordt opgetreden op verzoek van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.

Artikel 50

De raad van beheer vergadert op bijeenroeping van de voorzitter. De voorzitter is gehouden ten minste ieder kwartaal en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad van beheer erom verzoeken de raad bijeen te roepen.

De oproepingen vermelden de agenda.

De verslagen van de vergaderingen worden binnen de twee maanden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer, en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten.

De uittreksels uit deze verslagen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders.

De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

De stemming is geldig indien er aan deelgenomen wordt door ten minste één werkgeverstegenwoordiger en één werknemersvertegenwoordiger en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping van de vergadering.

Hoofdstuk VI - Begroting, jaarrekening en toezicht

Artikel 51

Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 52

Elk jaar wordt uiterlijk tijdens de maand december een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk voorgelegd.

Artikel 53

De jaarrekening wordt opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van het K.B. van 15 januari 1999 (B.S. 10 februari 1999) betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid.

Artikel 54

De controle en het toezicht gebeuren overeenkomstig de bepalingen van voornoemd K.B. van 15 januari 1999.

De jaarrekening, het jaarverslag en het verslag van de revisor dienen uiterlijk tijdens de maand juni ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk voorgelegd te worden.

Hoofdstuk VII - Ontbinding en vereffening

Artikel 55

Aan het bestaan van dit Fonds kan een einde gesteld worden met een opzegging die drie maanden vooraf door ten minste zeven leden van de raad van beheer aan de voorzitter van het Paritair Comité betekend wordt. De opzegtermijn gaat in bij het begin van het burgerlijk kwartaal volgend op de betekeningsdatum van de opzegging.

Het Fonds kan tevens op elk ogenblik ontbonden worden bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor de Textielnijverheid en het Breiwerk.

Artikel 56

Het paritair comité wijst de vereffenaars aan en bepaalt hun machten en bezoldiging.

Artikel 57

Het vermogen van het Fonds op het ogenblik van de vereffening krijgt volgende bestemming: de rechthebbende arbeiders bedoeld in artikel 5, litt a) ontvangen, vanaf de datum van het in vereffening stellen van het Fonds en tot volledige uitputting van het vermogen van het Fonds, de toelagen voorzien bij artikel 6, vanaf de eerste werkloosheidsdag tot maximum dertig dagen per dienstjaar.

Toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst: om de integrale tekst te lezen, klik op het registratienummer.

Datum CAO
21/09/2015
Registratienr
129818
Geldig van
01/01/2015
Geldig tot
-
Neerleggingsdatum
24/09/2015
Registratiedatum
21/10/2015
Onderwerp
wijziging en coördinatie van de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid
BS Bericht van neerlegging
29/10/2015
Algemeen verbindend verklaring
-
Algemeen verbindend verklaard door Koninklijk Besluit van
01/04/2016
Gepubliceerd in het B.St. van
13/05/2016
Keywords
RISICOGROEPEN, WERKLOOSHEID (ANDERE DAN ECONOMISCHE WERKLOOSHEID VOOR BEDIENDEN), FONDSEN VOOR BESTAANSZEKERHEID

Historiek
01/01/2020 31/12/2050 190201 Fonds voor bestaanszekerheid: bijdragen
01/01/2017 31/12/2020 190201 Fonds voor bestaanszekerheid: bijdragen
01/01/2015 31/12/2016 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2014 31/12/2014 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/07/2013 31/12/2013 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2011 31/12/2012 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/07/2008 31/12/2010 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2007 30/06/2008 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2005 31/12/2006 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2005 01/01/2005 190201 19 Statuten van het Waarborg- en Sociaal Fonds - Patronale bijdragen
01/01/2000 31/12/2004 190201 19 Patronale bijdragen voor het Waarborg- en Sociaal Fonds