070301 Kleine flexibiliteit

Paritair (sub-)Comité nr.:
120.00.00-00.00

Bijwerking: 22/12/1998
Geldig vanaf: 01/01/1985

De kleine flexibiliteit werd ingevoerd op sectoraal vlak volgens enkele modaliteiten.

1. Algemeen

Het stelsel van kleine flexibiliteit (artikel 20bis van de wet van 16 maart 1971) biedt de werkgever de mogelijkheid om zijn werknemers te laten werken volgens alternatieve uurregelingen die afwijken van de normale grenzen van de dagelijkse en/of wekelijkse arbeidsduur.

De overschrijding van de dag‑ en weekgrens zonder betaling van overloon kan worden toegestaan door een sector- of ondernemings-cao of door het arbeidsreglement.

De cao of het arbeidsreglement vermelden tenminste:

  • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur alsook het aantal uren te presteren binnen de referteperiode waarvan de duur één jaar niet mag overschrijden;
  • het aantal uren dat mag gepresteerd worden onder of boven de daggrens (vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement) zonder dat de meer of minder gepresteerde uren 2 uren mogen overschrijden en zonder dat de daggrens 9 uren mag overschrijden;
  • het aantal uren dat mag gepresteerd worden onder of boven de weekgrens (vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement) zonder dat de meer of minder gepresteerde uren 5 uren mogen overschrijden en zonder dat de weekgrens 45 uren mag overschrijden.

Opmerking op de referteperiode: de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk annualiseert de referteperiode voor alle stelsels van kleine flexibiliteit die vanaf 1 februari 2017 worden ingevoerd: in een stelsel van kleine flexibiliteit moet de normale arbeidsduur voortaan gemiddeld over een jaar worden nageleefd. De wet staat de werkgever echter toe een andere periode van 12 opeenvolgende maanden dan het kalenderjaar vast te stellen bij cao of in het arbeidsreglement.

Een referteperiode van minder dan een jaar in een stelsel van kleine flexibiliteit dat al op 1 februari 2017 al bestaat, blijft ongewijzigd: de sectorale en ondernemingscao's inzake kleine flexibiliteit die uiterlijk op 31 januari 2017 op de griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid werden neergelegd blijven als zodanig van toepassing. Hetzelfde geldt voor de bepalingen die uiterlijk op 31 januari 2017 werden opgenomen in het arbeidsreglement tot invoering van de kleine flexibiliteit. Een referteperiode van minder dan een jaar kan dus blijven bestaan in een stelsel van kleine flexibiliteit dat vóór 1 februari 2017 werd ingevoerd.

 

2. PC 120

 In  verband met  kleine flexibiliteit werden de artikelen 8 en 9 opgenomen in de collectieve arbeidsovereen­komst van 12 februari 1985 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, afgesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.  Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 17 oktober 1985 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 november 1985. 

Op 10 februari 1989 werd een CAO gesloten waarin deze twee artikelen voor onbepaalde tijd werden vastgelegd.

 

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk en op de werklieden die zij tewerkstellen zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 48, tweede alinea van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

In afwijking van voorgaande alinea is deze collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing op de NV CELANESE.

(…)

Commentaar: krachtens het voormeld artikel 48, tweede alinea van de herstelwet van 22 januari 1985 zijn de bepalingen betreffende de verkorting, de verdeling of de aanpassing van de arbeidstijd slechts toepasselijk op de ondernemingen die minder dan 10 werknemers tewerkstellen welke worden aangegeven aan de RSZ voor het vierde kwartaal van het voorgaande mits akkoord van de werkgevers.

(…)

Artikel 8

§1        De normale uurroosters, bepaald door het arbeidsreglement, kunnen op vraag van de werkgever, door wijziging van het arbeidsreglement, met uitzonderlijke uurroosters aangevuld worden.

             Dit geldt niet voor de werknemers tewerkgesteld in de werkstelsels waarvan sprake in de collectieve arbeids­overeen­komst van 1 februari 1980 betreffende het halfcontinu werkstelsel (zie onze omzendbrief PC/7.4), in de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 maart 1983 betreffende het vijfploegenstelsel (zie onze omzendbrief PC/7.3) en in de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 maart 1983 betreffende de overbruggingsploegen (zie onze omzendbrief PC/8.1).

§2        Voor de uitzonderlijke uurroosters binnen de vijfdagenweek kan de dagelijkse bedrijfstijd niet hoger liggen dan twee uur en de wekelijkse bedrijfstijd niet hoger dan vijf uur boven de arbeidsduur voorzien door het normale uurrooster.

§3        Voor de uitzonderlijke uurroosters die op een dag van gewone inactiviteit vallen (meestal 's zaterdags) kan de bijkomende bedrijfstijd maximaal acht uur per inactiviteitsdag bedragen.

§4        a)  De uitzonderlijke uurroosters voorzien onder §2 kunnen gedurende maximaal acht weken per periode van twaalf maanden toegepast worden.

             b)  De uitzonderlijke uuroosters voorzien onder §3 kunnen, per afdeling, maximaal acht weken per periode van twaalf maanden toegepast worden.

§5        Een bijlage aan het arbeidsreglement bepaalt de afdelingen en/of de functies die, hetzij onder het uitzonderlijk uurrooster voorzien onder §2, hetzij onder het uitzonderlijk uurrooster van §3 vallen.

             Nooit kunnen beide uitzonderlijke uurroosters voor dezelfde functie van toepassing zijn.

§6        De prestaties geleverd in toepassing van de uitzonderlijke uurroosters en die de dagelijkse of wekelijkse arbeidsduur voorzien door het normaal uurrooster overschrijden, moeten met een overloon bezoldigd worden:

-          van 10 % als deze prestaties binnen de vijfdagenweek zijn geleverd;

-          van 25 % voor de vier eerste uren en van 50 % voor de volgende uren, wanneer deze prestaties op een dag van gewone inactiviteit geleverd worden.

§7        De uitzonderlijke uurroosters mogen geen prestaties op zondag voorzien.

§8        De buitengewone uurroosters kunnen door de werkgever slechts toegepast worden mits naleving van een verwittigingstermijn die door het arbeidsreglement wordt bepaald, zonder dat deze termijn minder kan bedragen dan zeven kalenderdagen.

§9        Wanneer een uitzonderlijk uurrooster wordt toegepast, moet binnen de twaalf maanden compensatierust aan de werknemer toegekend worden dusdanig dat op een periode van twaalf maanden de conventionele individuele jaarlijkse arbeidsduur niet overschreden wordt.

§10      Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel en rekening houdend met de bepalingen van de wet van 22 januari 1985 wordt de conventionele individuele arbeidsduur als volgt vastgesteld:

a)  voor enkele ploeg en dubbele ploeg:

      261 x = 1.983,6 uren;

             b)  voor nachtploeg:

hetzij: 261 x = 1.983,6 uren;

hetzij: 261 x = 1.957,5 uren;

hetzij: 261 x = 1.931,4 uren;

hetzij: 261 x = 1.905,3 uren;

             c)   voor drieploegenstelsel:

hetzij: 261 x = 1.983,6 uren;

hetzij: 261 x ( +  + ) : 3 = 1.974,9 uren;

hetzij: 261 x ( +  +  : 3 = 1.966,2 uren;

hetzij: 261 x ( +  +  : 3 = 1.957,5 uren.

             Voor de toepassing van deze paragraaf wordt, zowel voor het berekenen van de gemiddelde conventionele arbeidstijd als voor de gemiddelde individuele arbeidstijd die over een jaar moet worden nageleefd, rekening gehouden met de rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomsten voorzien in de wet van 3 juli 1978.

§11      Het aantal prestatie-uren geleverd in toepassing van de uitzonderlijke uurroosters die de dagelijkse of wekelijkse arbeidsduur van het normaal uurrooster overschrijden, komen in vermindering van het krediet voorzien door artikel 26 bis, §3, ingelast door het koninklijk besluit nr. 225 in de arbeidswet van 16 maart 1971.

§12      In eenzelfde afdeling van de onderneming kunnen niet terzelfdertijd voormelde uitzonderlijke uurroosters toegepast worden en toepassing gemaakt worden van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 inzake de schorsing van de arbeidsovereenkomst ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen (gedeeltelijke werkloosheid).

§13      Overeenkomstig artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1972 betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging behoort het tot de bevoegdheid van de syndicale afvaardiging te waken over de naleving van de conventionele bepalingen inzake de toepassing van de uitzonderlijke uurroosters voorzien in onderhavig artikel.

Artikel 9

Ondertekenende partijen verbinden zich ertoe de bovenstaande bepalingen stipt na te leven, wanneer in een onderneming een geschil zou rijzen in verband met de wijziging van het arbeidsreglement inzake buitengewone uurroosters.

Deze verbintenis geldt zowel op regionaal als op nationaal vlak, en onder meer wanneer een geschil ter zake, luidens de artikels 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 inzake het arbeidsreglement, aan het paritair comité ter verzoening of ter beslechting zou voorgelegd worden

(…).

Artikel 15

§1        Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1985 en eindigt op 31 december 1986 zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 5, littera a van deze overeenkomst.  Zij bepaalt het geheel der nieuwe sociale voordelen van toepassing gedurende gans de hiervoor vermelde periode

 (…)

 

 


Historiek
01/01/1985 31/12/2999 070301 Kleine flexibiliteit