De problematiek van artikel 63 van de wet van 3/7/1978 in de openbare sector.

Van 
79633

Sinds 1/4/2014 bestaat het probleem uit het feit dat artikel 63 van de wet van 3/7/1978 nog altijd van toepassing is voor de contractuele werknemers van de openbare sector.

Ter herinnering: het arrest van het Grondwettelijk Hof van 18/12/2014 heeft zich uitgesproken over de ongrondwettelijkheid van dit artikel voor de privésector. [i]

Dit artikel bepaalt het volgende: « Onder willekeurige afdanking wordt, voor de toepassing van dit artikel, verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst.  

Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen.

De werkgever die een voor een onbepaalde tijd aangeworven werkman op willekeurige wijze afdankt, moet aan deze werkman een vergoeding betalen die overeenstemt met het loon van zes maanden, behalve indien een andere vergoeding is vastgesteld door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. » 

De wet op het eenheidsstatuut bepaalt voor de openbare sector dat artikel 63 zal verdwijnen vanaf de inwerkingtreding van een regeling die vergelijkbaar is met die van de privésector (cao 109).[ii]  

Een werkgever van de openbare sector moet het ontslag om dringende reden van een van zijn contractuele werknemers dus nog altijd motiveren.

Vanaf 1/4/2014 moest hij bovendien achteraf kunnen bewijzen dat het ontslag van een voor  onbepaalde tijd aangeworven arbeider verband houdt met zijn geschiktheid of gedrag, of   plaatshad om redenen die berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst.    

Naar aanleiding van een nieuwe prejudiciële vraag heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de ongrondwettelijkheid van dit artikel voor de openbare sector.[iii]

Het Hof stelt vast: « Het staat aan de wetgever om onverwijld een regeling te treffen inzake de bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag » voor de werknemers van de openbare sector, temeer daar dergelijke regeling bestaat voor de werknemers van de privésector.

Het Hof vraagt de rechtscolleges  « met toepassing van het algemene verbintenissenrecht, de rechten van alle werknemers in de publieke sector bij een kennelijk onredelijk ontslag zonder discriminatie te vrijwaren, waarbij zij zich in voorkomend geval kunnen laten leiden door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 109 ».


[i] Grondwettelijk Hof van 18/12/2014, 187/2014

[ii] Artikel 38,2° van de wet van 26 december 2013

[iii] Grondwettelijk Hof van 30/06/2016, 101/2016