121 Programmawet 2023 : overzicht

07/06/2023

1. Uitbreiding van de aanwezigheidsregistratie in de schoonmaaksector (PC 121)

Thans is er een registratieplicht voor onderhouds- en/of reinigingsactiviteiten waarvan het totale bedrag exclusief BTW gelijk is aan of hoger is dan 500.000 € en deze registratie moet enkel gebeuren bij aankomst op de werf.

Deze registratieplicht :

  1. wordt uitgebreid tot alle activiteiten, ook die waarvan het totale bedrag exclusief BTW lager is dan 500.000 €
  2. is verplicht voor alle natuurlijke personen die aanwezig zijn op een arbeidsplaats waar onderhouds- en/of reinigingsactiviteiten worden verricht, ongeacht hun status (werknemers, zelfstandigen, gedetacheerde, aannemers, onderaannemers, enz.);
  3. zal ook moeten gebeuren bij vertrek van de werf.

Alleen aannemers (en onderaannemers) die door een opdrachtgever zijn ingeschakeld om deze activiteiten te verrichten vallen onder deze verplichting. Werkgevers die hun lokalen door hun eigen schoonmaakpersoneel laten onderhouden moeten dit niet doen. Schoonmaakactiviteiten verricht door een dienstencheque-bedrijf vallen hier evenmin onder.

De verplichte registratie zal via een elektronisch registratiesysteem moeten gebeuren of een andere gelijkwaardige registratiewijze (bijvoorbeeld uitbreiding van bestaande toepassingen binnen de sociale zekerheid).

Het registratiesysteem bestaat uit een gegevensbank, een registratieapparaat en een registratiemiddel. In de gegevensbank worden de gegevens betreffende de aanwezigheidsregistratie ingevoerd. Hierdoor ontstaat een gegevensbank die een duidelijk overzicht bevat van alle aanwezigheden op de arbeidsplaatsen. Het registratieapparaat is een toestel waarin de gegevens worden geregistreerd en waarmee ze naar de gegevensbank worden doorgestuurd. Het kan met een soort prikklok vergeleken worden. Het registratiemiddel is een tool waarmee de gegevens in het registratieapparaat ingevoerd worden, bijvoorbeeld een badge.

Naast de identiteitsgegevens van de natuurlijke persoon, zijn hoedanigheid en het adres van de arbeidsplaats zal het registratiesysteem de volgende gegevens moeten vermelden:

  • de datum en alle uren van aankomst op de arbeidsplaats, ook na een rustpauze buiten de arbeidsplaats;
  • de datum en alle uren van vertrek van de arbeidsplaats, ok voor een rustpauze buiten de arbeidsplaats;
  • de datum en alle begin- en einduren van rustpauzes op de arbeidsplaats.

Iedere werknemer, iedere zelfstandige maar ook iedere werkgever, aannemer onderaannemer die zich op de arbeidsplaats aanbiedt, moet onmiddellijk geregistreerd worden

 

De opdrachtgever moet het registratieapparaat ter beschikking stellen van de onderaannemers waarop hij een beroep doet. In principe zal de onderaannemer met wie deze aannemer zelf een contract heeft gesloten dus het apparaat gebruiken dat door de aannemer ter beschikking wordt gesteld. Deze aannemer en de onderaannemer kunnen in hun overeenkomst echter bepalen dat een andere gelijkwaardige registratiewijze toegepast wordt.

Elke aannemer heeft een dubbele verplichting. Hij moet enerzijds het apparaat gebruiken voor de registratie van zijn werknemers of de zelfstandigen waarop hij een beroep doet. Anderzijds moet hij dit registratieapparaat ter beschikking stellen van elke onderaannemer waarop hij zelf een beroep doet. Indien gebruik gemaakt wordt van een andere registratiewijze die afgesproken werd in de overeenkomst met de opdrachtgever, moeten de regels betreffende deze alternatieve registratiewijze nageleefd worden.

Elke onderaannemer die een overeenkomst heeft met de aannemer moet op zijn beurt het registratieapparaat dat hij van de aannemer heeft ontvangen gebruiken en ter beschikking stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet.

Tenslotte gelden deze verplichtingen ook voor elke volgende onderaannemer die bij de werken tussenkomt. Dit wil zeggen dat elke onderaannemer op zijn beurt het registratieapparaat dat hij gekregen heeft van de onderaannemer voor wie hij werken uitvoert, moet gebruiken en het ter beschikking stellen van zijn eigen onderaannemers.

Elke aannemer en elke onderaannemer hebben de volgende verplichtingen:

  • zij moeten er voor zorgen dat de gegevens die betrekking hebben op hun eigen onderneming daadwerkelijk en correct worden geregistreerd en doorgestuurd naar de gegevensbank;
  • zij moeten maatregelen nemen opdat de medecontractant alle gegevens daadwerkelijk en correct registreert en naar de gegevensbank doorstuurt. Hiertoe kunnen in de overeenkomsten specifieke clausules worden opgenomen.

Ten slotte moet elke aannemer, respectievelijk onderaannemer ervoor zorgen dat de werknemers die voor zijn rekening op de arbeidsplaats aanwezig zijn, geregistreerd worden vooraleer zij de arbeidsplaats betreden.

De werkgever is verantwoordelijk voor de aflevering van de badges of andere registratiemiddelen aan zijn werknemers. Deze dienen compatibel te zijn met het op de arbeidsplaats gebruikte registratiesysteem.

De aannemers en onderaannemers die beroep doen op zelfstandigen moeten zich ervan vergewissen dat deze personen in het bezit zijn van een registratiemiddel dat compatibel is met het registratieapparaat op de arbeidsplaats. Hebben zij er geen, dan moet hij hen er een bezorgen, of contractueel bepalen dat deze zelfstandigen de registratie zal uitgevoerd worden via een ander automatisch systeem.

Ingeval er een beroep wordt gedaan op uitzendkrachten is de gebruiker verplicht om deze verplichtingen na te leven.

De verwerkte gegevens mogen niet langer bewaard worden dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn van één jaar na de verjaring van alle mogelijke vorderingen.

 

Zodra een aanwezigheidsregistratiesysteem wordt gebruikt:  

  • zal het niet langer noodzakelijk zijn een exemplaar van de arbeidsovereenkomst van de deeltijdse werknemer of een uittreksel van die arbeidsovereenkomst met de werkroosters te bewaren op de plaats waar het arbeidsreglement kan geraadpleegd worden, mits, in geval van een controle, deze overeenkomst of een uittreksel daarvan onverwijld in elektronische vorm kan worden voorgelegd aan de sociale inspecteurs;
  • zal het niet langer noodzakelijk zijn dat het schriftelijke bericht met de individuele werkroosters zich bevindt op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden geraadpleegd;
  • zal het document ingeval van afwijking van het deeltijds uurrooster kunnen vervangen worden door het registratiesysteem.

Een koninklijk besluit moet nog bepalen wanneer deze registratieverplichting in werking treedt. Dit zal maar pas het geval nadat de twee verschillende mogelijke systemen technisch uitgewerkt zijn. De datum van 1 januari 2024 wordt echter als uiterlijk datum bepaald.

2. Gelegenheidsarbeid in de begrafenissector (PC 320) mogelijk voor nieuwe functies 

Gelegenheidsarbeid in de begrafenissector zal vanaf 1 januari 2023 ook mogelijk zijn voor de volgende functies:

  • kleine, niet-regelmatige onderhoudswerkzaamheden in en aan gebouwen in functie van bezoeken en ceremonies;
  • rouwdrukwerk klaarmaken voor verzending: plooien, in omslagen steken;
  • kleine werkzaamheden op de begraafplaats, zoals accessoires plaatsen of wegnemen;
  • ondersteuning bij koffietafels.

3. Verjaringstermijn ingeval van sociale fraude wordt verlengd

In het geval van bedrieglijke handelingen of valse of opzettelijk onvolledige aangiften door de werkgever en bij een bedrieglijke onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers, beschikt de RSZ vanaf 1 januari 2023 over een termijn van 10 en niet 7 jaar om dit te regulariseren.

4. Sanctie voor de werkgever in geval van ten onrechte ingeroepen tijdelijke werkloosheid

Werkgevers kunnen gesanctioneerd worden als zij ten onrechte tijdelijke werkloosheid inroepen wegens:

  • overmacht;
  • technische stoornis;
  • slecht weer;
  • economische redenen voor arbeiders en bedienden.

Als de RVA tijdens een controle vaststelt dat een werkgever voor zijn werknemers onterecht één van bovenvermelde vormen van tijdelijke werkloosheid heeft ingeroepen, zal de werkgever ertoe gehouden zijn het normale loon te betalen aan de betrokken werknemers voor alle dagen tijdens dewelke er onterecht tijdelijke werkloosheid werd ingeroepen.

Daarenboven zal de RVA nu ook rechtstreeks de aan de werknemers betaalde bruto werkloosheidsuitkeringen kunnen terugvorderen bij de werkgever (i.p.v. bij de werknemers zelf). De werkgever kan dan achteraf op zijn beurt het nettobedrag van de aan de RVA terugbetaalde bruto werkloosheidsuitkeringen inhouden op het nettoloon van de betrokken werknemers.

Deze maatregel kan ingeroepen worden vanaf 1 januari 2023 maar wel ten aanzien van door de werkgever verschuldigd loon en de ten onrechte uitbetaalde werkloosheidsuitkeringen vanaf 1 juli 2022.

5. Terugbetaling van de inschakelingsvergoeding door de RVA wordt afgeschaft

Ingeval van een collectief ontslag, moet de werkgever onder welbepaalde voorwaarden een tewerkstellingscel oprichten. Als hij de arbeidsovereenkomst van de werknemers die ingeschreven zijn in de tewerkstellingscel verbreekt, moet hij onder bepaalde voorwaarden aan deze werknemers een zogeheten "inschakelingsvergoeding" betalen gedurende 3 of 6 maanden. In sommige gevallen zal hij meer moeten betalen dan de wettelijk verschuldigde opzegvergoeding omdat de opzegvergoeding geen 3 of 6 maanden dekt. De werkgever kan deze meerkost, het verschil tussen de inschakelingsvergoeding en de opzegvergoeding (inclusief RSZ-werkgeversbijdragen), terugvorderen bij de RVA.

Dit zal niet meer mogelijk zijn vanaf 1 januari 2023 op alle collectieve ontslagen die zijn aangekondigd na 31 december 2022.

6. Fiscaal en sociaal regime van de auteursrechten

Het fiscaal interessant regime dat thans van toepassing is op inkomsten uit auteursrechten wijzigt  vanaf 1 januari 2023. De inkomsten, de begunstigden ervan en de voorwaarden om het nieuwe fiscaal regime te kunnen genieten wordt beperkt.

De wijzigingen zijn van toepassing op de vanaf die datum betaalde of toegekende inkomsten uit auteursrechten. Er geldt wel een overgangsregeling voor vergoedingen die vóór 2023 in aanmerking kwamen voor dit fiscaal regime maar niet meer in aanmerking komen ervoor na 2022.

6.1. Welke inkomsten ?

Het zijn inkomsten:

  • verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen, van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van economisch recht of in analoge bepalingen van buitenlands recht;
  • die betrekking hebben op originele werken van letterkunde of kunst zoals bedoeld in artikel XI.165 van hetzelfde Wetboek of op prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205;
  • met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van deze rechten, behalve in het geval van een gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde;
  • die door de voormelde rechthebbende worden verkregen via een beheersorganisatie zoals vermeld in het Wetboek van economisch recht.

6.2. Welke begunstigden ?

Het zijn personen die :

  • ofwel beschikken over een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of bepalingen van gelijke werking aangenomen door een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
  • ofwel, bij gebrek aan voornoemd kunstwerkattest, de rechten met betrekking tot hun auteursrechtelijk beschermd werk of naburigrechtelijk beschermde prestatie hebben overgedragen of in licentie gegeven aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie.

6.3. Fiscaal regime

De inkomsten uit auteursrechten worden als een roerend inkomen belast tot 64.070 € (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022).

Het nieuwe fiscaal regime voorziet twee nieuwe voorwaarden opdat inkomsten uit auteursrechten als een roerend inkomen belast worden.

Eerste voorwaarde :

de totale vergoedingen voor de overdrachten en licenties van auteursrechten en naburige rechten mogen niet meer bedragen dan een % van alle ontvangen vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de overdrachten en licenties van auteursrechten en naburige rechten zijn begrepen.

Inkomstenjaar

%

2023

50

2024

40

2025

30

Voorbeeld :

Een kunstenaar draagt zijn auteursrecht over aan een verkrijger die deze rechten exploiteert en hem auteursrechten en een vergoeding voor de door hem in de onderneming van de verkrijger verrichte diensten als artistiek leider betaalt. Per jaar wordt een totaalbedrag van 75.000 euro betaald aan de overdrager-artistiek directeur. De vergoeding voor de overdracht van de auteursrechten wordt geraamd op 45.000 euro, waarop de roerende voorheffing van 15 pct. wordt ingehouden. Bij toepassing van artikel 37, tweede lid, WIB 92, zoals aangevuld door dit ontwerp, wordt het bedrag van de auteursrechten beperkt tot 22.500 euro en wordt het bedrag van de beroepsinkomsten vastgesteld op 52.500 euro van de 75.000 euro. De ingehouden voorheffing wordt verrekend met de personenbelasting.

Voorbeeld :

In dezelfde veronderstelling wordt de totale vergoeding vastgesteld op 210.000 euro, waarvan 70.000 euro aan inkomsten uit auteursrechten. De relatieve grens van 30 pct. wordt in acht genomen. Niettemin wordt de absolute grens van 64.070 euro overschreden en zullen de inkomsten belastbaar zijn als roerende inkomsten ten belope van 64.070 euro en als beroepsinkomsten ten belope van 145.930 euro.

De voorwaarde van 50,40, 30 % geldt enkel als de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie. Dit betekent dat de beperking dus niet geldt voor vergoedingen voor de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten die naderhand worden verkregen, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestatie omvat. In dat geval  wordt de volledige vergoeding voor 100 % als een roerend inkomen beschouwd, natuurlijk in de mate dat het absoluut plafond van 64.070 € (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022) niet wordt overschreden.

Tweede voorwaarde :

het jaarlijkse gemiddelde bruto inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van het plafond en het %, die in de vier inkomstenjaren  voorafgaand aan het betrokken inkomstenjaar zijn ontvangen als inkomsten uit auteursrechten, overschrijdt niet het bedrag van 64.070 € (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022).

Voorbeeld :

De bruto inkomsten van auteursrechten bedragen 40.000 euro voor het inkomstenjaar 2023. De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen respectievelijk 100.000 euro, 70.000 euro, 50.000 euro en 60.000 euro voor de inkomstenjaren 2018 tot 2021. Het gemiddelde bruto inkomen voor de vier inkomstenjaren voorafgaand aan 2022 bedraagt 70.000 euro, wat meer is dan het voor het inkomstenjaar 2022 van toepassing zijnde grensbedrag van 64.070 euro (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022). Het fiscaal regime auteursrechten is niet van toepassing voor het inkomstenjaar 2022 en de bruto inkomsten ten belope van 40.000 euro verkregen in 2022 worden als beroepsinkomsten belast (met verrekening van de voorheffing die op dit bedrag is ingehouden).

Voorbeeld :

De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen 80.000 euro voor het inkomstenjaar 2022. De bruto inkomsten bedragen respectievelijk 50.000 euro, 70.000 euro, 45.000 euro en 65.000 euro voor de voor de inkomstenjaren 2018 tot 2021. Het gemiddelde bruto inkomen voor de vier inkomstenjaren voorafgaand aan 2022 bedraagt 57.500 euro, wat minder is dan het grensbedrag van 64.070 euro (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022). Het fiscaal regime auteursrechten is van toepassing op de bruto inkomsten ontvangen in 2022, waardoor 40.000 € (50 %.) als bruto roerende inkomsten zal worden aangegeven en 40.000 € als bruto beroepsinkomsten zal moeten worden aangegeven.

In geval van begin of hervatting van de activiteit, met minder dan vier opeenvolgende volledige belastbare tijdperken (voorafgaand aan het in aanmerking te nemen belastbare tijdperk) als referentie, zal de uitsluiting slechts van toepassing zijn indien het gemiddelde bedrag van dergelijke inkomsten ontvangen tijdens de referentieperiode van activiteit (d.w.z., naargelang het geval, één, twee of drie inkomstenjaren), verkregen door de som van de tijdens deze referentieperiode ontvangen inkomsten te delen door respectievelijk 1, 2 of 3, naargelang het geval, overeenstemmend met het aantal volledige jaren van activiteit, meer bedraagt dan 64.070 euro (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022).

Het feit dat het bruto inkomen van een inkomstenjaar integraal als beroepsinkomsten werd belast, vormt geen beletsel voor het in aanmerking nemen van dit bruto inkomen voor de berekening van het gemiddelde inkomen van toepassing voor de volgende inkomstenjaren.

het bedrag van 64.070 € (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022) dat momenteel wordt geproratiseerd in functie van de duur van het inkomstenjaar wanneer de duur van dat inkomstenjaar  om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een kalenderjaar, zal niet geproratiseerd  worden in functie van de duur van het inkomstenjaar voor de beoordeling van de absolute grens over het gemiddelde van voorgaande belastbare tijdperken.

De roerende voorheffing bedraagt 15% na aftrek forfaitaire kosten. Voor het jaar 2022 bedraagt de aftrek:

  • 50 % voor de schijf van 0 tot 17.090 €;
  • 25 % voor de schijf van 17.090,01 euro tot 30.000 €.

6.4. Overgangsregeling

Hij die vergoedingen ontvangt die vóór 2023 in aanmerking kwamen voor het huidig fiscaal regime maar niet meer in aanmerking komen voor het nieuw fiscaal regime in 2023, geniet het volgend fiscaal regime voor het inkomstenjaar 2023:

  • De inkomsten uit auteursrechten worden als een roerend inkomen belast tot 37.500 € (bedrag van toepassing voor het inkomstenjaar 2022). Dat is dus een halvering van het plafond;
  • De schijven voor toepassing van het kostenforfait worden gehalveerd.

Vanaf het inkomstenjaar 2024 geldt het nieuw fiscaal regime.

6.5. Sociaal regime

Indien de voorwaarden worden gerespecteerd om het gunstig fiscaal regime te genieten dan moeten er geen RSZ werkgevers- noch werknemersbijdragen betaald worden.

7. Toegelaten arbeid van rechthebbenden op een overlevingspensioen

Vanaf het kalenderjaar 2023 geldt een soepelere cumulatieregeling inzake toegelaten beroepsinkomsten voor rechthebbenden op uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen voor de kalenderjaren vóór het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van 65 jaar bereiken wanneer zij meerdere kinderen ten laste hebben.

De huidige huidige verhoging cumulatiegrens wegens kinderlast beloopt, voor rechthebbenden op uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen, ongeacht het aantal kinderen, een forfaitair bedrag van 4.406,40 EUR voor beroepsinkomsten als werknemer en 3.525,12 EUR voor beroepsinkomsten als zelfstandige.

Voor de inkomsten vanaf het kalenderjaar 2023 zal de verhoging van de cumulatiegrens voor één kind ten laste 8.812,40 EUR belopen voor beroepsinkomsten als werknemer en 7.050,24 EUR voor beroepsinkomsten als zelfstandige. Voor elk bijkomend kind ten laste zal een bijkomende verhoging van de cumulatiegrens van 4.406,00 EUR worden toegekend voor beroepsinkomsten als werknemer en van 3.525,12 EUR voor beroepsinkomsten als zelfstandige.

Voorbeeld:

De jaarlijkse cumulatiegrens inzake beroepsinkomsten als werknemer voor een rechthebbende op uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen met 2 kinderen ten laste beloopt momenteel 22.032,00 EUR (17.625,60 EUR + 4.406,40 EUR verhoging ingevolge kinderlast; niet geïndexeerde basisbedragen, zoals ze zijn op 1 januari 2013). Aan het indexcijfer van kracht op 1 januari 2022 gaat dit om een bedrag van 25.127,00 EUR (20.102,00 EU + 5.025,00 EUR). Vanaf het kalenderjaar 2023 zal de jaarlijkse cumulatiegrens inzake beroepsinkomsten als werknemer voor deze rechthebbende 30.844,80 EUR belopen (17.625,60 EUR + 8.812,80 EUR + 4.406,40 EUR; niet geïndexeerde basisbedragen, zoals ze zijn op 1 januari 2013). Aan het indexcijfer van kracht op 1 januari 2022 gaat dit om een bedrag van 35.177,00 EUR (20.102,00 EUR + 10.050,00 EUR + 5.025,00 EUR).

8. RSZ-vermindering voor 1&2/2023 en uitstel van betaling voor 3&4/2023

8.1. Welke werkgevers ?

Komen in aanmerking voor de maatregel :

  • De werkgevers uit de privé-sector, dat zijn de werkgevers die vallen onder de wet van 5 december 1968 betreffende de CAO’s en PC;
  • De autonome overheidsbedrijven (met inbegrip van HR-Rail);
  • De publieke zorgsector, dat zijn de werkgevers uit de publieke sector met de volgende NACE-codes:  86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86901, 86903, 86904, 86905, 86906, 86909, 87101, 87109, 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87209, 87301, 87302, 87303, 87304, 87309, 87901, 87902, 87909, 88101, 88102, 88103, 88104, 88109, 88911, 88912, 88919, 88991, 88992, 88993, 88994, 88996 en 88999.

8.2. Uitgesloten werkgevers

De volgende werkgevers worden uitgesloten van de maatregel :

  • Ondernemingen die een rechtstreekse deelneming aanhouden in een vennootschap die gevestigd is in een belastingparadijs;
  • Ondernemingen die betalingen hebben gedaan aan vennootschappen die gevestigd zijn in een belastingparadijs voor zover deze betalingen in de loop van het belastbare tijdperk een totaalbedrag vormen van ten minste 100 000 euro, en niet werd aangetoond dat deze betalingen werden verricht in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen die het gevolg zijn van rechtmatige financiële of economische behoeften.

Indien dit het geval is dan moet de werkgever dit mededelen op de DmfA van het betrokken kwartaal.

8.3. RSZ vermindering

A. Voor welke kwartalen ?

De RSZ vermindering wordt toegekend voor het 1ste en 2de kwartaal van 2023.

B. Hoeveel ?

De vermindering bedraagt 7,07% van de globale netto patronale basisbijdrage.

De netto patronale basisbijdrage is de verschuldigde patronale RSZ-bijdrage (gewoonlijk 25%), met uitsluiting van de loonmatigingsbijdrage, verminderd met de structurele vermindering en de eventuele RSZ-doelgroepverminderingen.

De globale netto patronale basisbijdrage is de som van alle netto patronale basisbijdragen voor alle werknemers samen.

Voorbeeld : Een werkgever die in totaal 40.000 euro brutolonen aangeeft in een kwartaal en daarop 10.000 euro patronale basisbijdragen verschuldigd is (25%) en niet in aanmerking komt voor RSZ verminderingen, zal daardoor in het 1ste en 2de kwartaal van 2023 een vermindering genieten van 707 euro (= 7,07% op 10.000 euro).

Deze vermindering zal geen enkel effect hebben op de berekening van de provisies voor het 1ste en 2de kwartaal 2023. De regels zullen dezelfde blijven.

C. Welke formaliteiten ?

De werkgever moet niets ondernemen om het voordeel te genieten. De RSZ berekent de RSZ-vermindering automatisch.

Indien de werkgever niet in aanmerking komt (zie uitgesloten werkgevers hierboven) moet hij dit wel melden in de DMFA en dan zal de RSZ de vermindering niet toekennen.

8.4. Mogelijkheid om uitstel van betaling aan te vragen

A. Voor welke kwartalen ?

De werkgever kan een uitstel van betaling aanvragen voor het 3de en 4de kwartaal van 2023.

B. Hoeveel ?

De werkgever kan een uitstel van betaling vragen voor 7,07% van de globale netto patronale basisbijdrage.

De netto patronale basisbijdrage is de verschuldigde patronale RSZ-bijdrage (gewoonlijk 25%), met inbegrip van de loonmatigingsbijdrage, verminderd met de structurele vermindering en de eventuele RSZ-doelgroepverminderingen.

De globale netto patronale basisbijdrage is de som van alle netto patronale basisbijdragen voor alle werknemers samen.

Voorbeeld : Een werkgever die in totaal 40.000 euro brutolonen aangeeft in een kwartaal en daarop 10.000 euro patronale basisbijdragen verschuldigd is (25%) en niet in aanmerking komt voor RSZ verminderingen, kan daardoor in het 3de en 4de kwartaal van 2023 een uitstel van betaling vragen voor 707 euro (= 7,07% op 10.000 euro).

C. Welke formaliteiten ?

De werkgever die een uitstel van betaling wenst te bekomen moet dit, kwartaal per kwartaal, vragen aan de RSZ via de DMFA van het betrokken kwartaal. Indien de werkgever niet in aanmerking komt ervoor (zie uitgesloten werkgevers hierboven) moet hij dit wel melden in de DMFA en dan zal de RSZ niet ingaan op zijn vraag.

De RSZ zal vervolgens het bedrag van uitstel van betaling berekenen.

De werkgever zal het bedrag waarvoor hij uitstel van betaling heeft gevraagd en dat de RSZ heeft berekend en toegekend, in 4 gelijke schijven moeten betalen samen met de verschuldigde RSZ-bijdragen voor respectievelijk het 1ste, 2de , 3de en 4de kwartaal van 2025.

8.5. Datum van inwerkingtreding

Deze maatregel is geldig van 1 januari tot 31 december 2023.

9. Responsabiliseringsbijdrage ingeval van overmatig gebruik van opeenvolgende dagcontracten interim bij dezelfde gebruiker

9.1. Welke gebruikers ?

De responsabiliseringsbijdrage zal moeten betaald worden door de gebruiker die met dezelfde uitzendkracht een te groot aantal contracten sluit die elk een looptijd van 24 uur niet overschrijden en die elkaar onmiddellijk opvolgen.

9.2. Welke gebruikers niet ?

De responsabiliseringsbijdrage zal niet moeten betaald worden door de gebruiker:

  • als de uitzendkracht een rustpensioen of overlevingspensioen geniet;
  • als de uitzendkracht wordt tewerkgesteld met een flexi-job;
  • als de gebruiker behoort tot het paritaire comité voor de landbouw (PC 144), voor het tuinbouwbedrijf (PC 145) en voor het hotelbedrijf (PC 302) en de uitzendkracht een gelegenheidswerknemer is.

9.3. Welk bedrag ?

Het bedrag van de responsabiliseringsbijdrage verhoogt volgens verschillende drempels in functie van het aantal contracten van zeer korte duur die over een periode van 6 maanden werden afgesloten.

De RSZ berekent de responsabiliseringsbijdrage per periode van zes maanden, van 1 januari tot en met 30 juni van het kalenderjaar en van 1 juli tot en met 31 december van hetzelfde kalenderjaar, op basis van de frequentie van de opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

Tabel:

Aantal opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

Bedrag van de responsabiliseringsbijdrage

≥ 40 ≤ 59

10 € x Aantal opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

≥ 60 ≤ 79

15 € x Aantal opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

≥ 80 ≤ 99

30 € x Aantal opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

≥ 100

40 € x Aantal opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker.

De RSZ int de responsabiliseringsbijdrage bij de betrokken gebruiker.

9.4. Mogelijkheid tot terugbetaling ?

De gebruiker kan, na betaling ervan, bij de RSZ een vraag om geheel of gedeeltelijke terugbetaling van de responsabiliseringsbijdrage of andere eventuele burgerlijke sancties indienen wanneer hij kan aantonen dat de opeenvolgende contracten van zeer korte duur het gevolg waren van uitzonderlijke omstandigheden.

Hij moet dan wel kunnen aantonen dat de opeenvolgende tijdelijke contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur, geheel of gedeeltelijk het gevolg zijn van uitzonderlijke omstandigheden die voldoende worden gemotiveerd.

Voorafgaand aan het verzoek tot terugbetaling moet hij, na informatie en raadpleging van de ondernemingsraad, en bij ontstentenis van een ondernemingsraad, na informatie en raadpleging van de vakbondsafvaardiging, in de ondernemingen waarbinnen deze organen bestaan, ter advies een dossier indienen bij de Commissie van Goede diensten, opgericht binnen het Paritair Comité voor de uitzendarbeid (PC 322).

De aanvraag moet eensdeels gepaard gaan met een bewijs dat de informatie en raadpleging heeft plaatsgevonden, en anderdeels met een uiteenzetting van de uitzonderlijke omstandigheden en de redenen waarom de responsabiliseringsbijdrage niet verschuldigd is. Zonder die elementen zal de aanvraag als onvolledig worden beschouwd.

De gebruiker krijgt de gelegenheid om door de Commissie van Goede Diensten te worden gehoord. De Commissie van Goede diensten maakt zijn gemotiveerd advies over aan de RSA. Dit advies is bindend.

De werkgever moet zijn aanvraag tot terugbetaling richten aan de RSZ en deze aanvraag moet  vergezeld zijn van het advies van de Commissie van Goede diensten, samen met het dossier van de adviesaanvraag. Bij gebrek aan de voorafgaande volledige betaling van de responsabiliseringsbijdrage en eventuele burgerlijke sancties, is de aanvraag niet ontvankelijk.

9.5. Datum van inwerkingtreding

Deze maatregel treedt in werking vanaf 1 januari 2023.

10. Flexi-jobs in nieuwe sectoren

In bepaalde sectoren kunnen werknemers op een sociaal- en fiscaalvriendelijke wijze tewerkgesteld worden via een flexi-job. Het loon voor deze flexi-job, het flexiloon, bedraagt voor elke werknemer hetzelfde. Op dat flexiloon moet enkel nog een flexivakantiegeld van 7,67% betaald worden. Het flexiloon en het flexivakantiegeld zijn niet onderworpen aan de gewone sociale zekerheidsbijdragen en er moeten  evenmin belastingen op betaald worden. Zij zijn wel onderworpen aan een bijzondere patronale bijdrage van 25 %.

10.1  Nieuwe sectoren

Vanaf 1 januari 2023 komen er nieuwe sectoren bij waarin werknemers ook kunnen tewerkgesteld worden via een flexi-job.

Het zijn de volgende sectoren:  

  • het paritair comité voor de sport (PC 223);
  • het paritair subcomité voor de exploitatie van bioscoopzalen (PC 303.03);
  • het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf (PC 304), met uitsluiting van artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende functies die activiteiten omvatten zoals bepaald door de wet van … tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers. M.a.w. flexi-jobs zijn enkel mogelijk voor ondersteunende functies;
  • het paritair comité voor gezondheidsinrichtingen en –diensten (PC 330) en de openbare instellingen en diensten van de publieke zorgsector met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86901, 86903, 86905, 86906, 86909, 87101, 87109, 87301 en 87302 met uitsluiting van zorg functies (= functies die taken omvatten behorend tot het materiële toepassingsgebied van de Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

10.2. Flexiloon

Het flexiloon bedraagt minstens 10,75 € per uur (bedrag geldig vanaf 1 november 2022)

Als afwijking hierop moet het flexiloon binnen het paritair comité voor gezondheidsinrichtingen en -diensten (PC 330) en in de openbare instellingen en diensten van de publieke zorgsector met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86901, 86903, 86905, 86906, 86909, 87101, 87109, 87301 en 87302, minstens 11,49 € per uur ( bedrag geldig vanaf …) bedragen.

11. Verlenging maatregelen zorgsector

De wet van 20 november 2022 houdende maatregelen aangaande de personeelsschaarste in de zorgsector (BS van 30 november 2022) voorziet een aantal tijdelijke maatregelen om de tewerkstelling in de zorgsector gemakkelijker te maken en dus te verhogen:

  • uitbreiding van de studentenarbeid;
  • uitbreiding van het vrijwilligerswerk;
  • mogelijkheid om gepensioneerden op een sociaal- en fiscaal gunstige wijze te werk te stellen;
  • flexibele tewerkstelling van gepensioneerden in een deeltijdse tewerkstelling;
  • mogelijkheid tot tijdelijke tewerkstelling van mensen in tijdskrediet, tijdelijke werklozen en SWT'ers.

Deze tijdelijke maatregelen zijn geldig tijdens het derde en vierde kwartaal van 2022. Deze worden verlengd tot en met 31 maart 2023

12. Aanwervingspremie bij aanwerving werknemers in invaliditeit

Een koninklijk besluit kan een maatregel voorzien die onder nog nader te bepalen voorwaarden een aanwervingspremie toekent aan de werkgever, die in het kader van een activiteit verricht met de toelating van de adviserend geneesheer van de mutualiteit, een werknemer met recht op ZIV-uitkeringen aanwerft die zich in de periode van invaliditeit bevindt.

De mutualiteit zal deze aanwervingspremie aan de betrokken werkgever uitbetalen. Het RIZIV betaalt dit bedrag terug aan de mutualiteit.

In zoverre het koninklijk besluit deze maatregel heeft uitgevoerd, zal deze in werking treden vanaf 1 april 2023.

13. Einde arbeidsovereenkomst medische overmacht : geen outplacement meer maar wel bijdrage aan het “Terug Naar Werk-fonds”

13.1. Geen outplacement meer ingeval van einde arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht

Wanneer een werkgever zich op medische overmacht beroept om een einde te stellen aan de arbeidsovereenkomst is hij thans verplicht om outplacement aan te bieden aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Deze verplichting wordt afgeschaft.

13.2. Bijdrage aan het “Terug Naar Werk fonds”

Er wordt daarentegen een “Terug Naar Werk-fonds” opgericht binnen het RIZIV. De werkgever die zich beroept op medische overmacht om de arbeidsovereenkomst van een arbeidsongeschikte werknemer te beëindigen, zal het voornoemde fonds hiervan in kennis moeten stellen en zal aan dit fonds een bijdrage van 1.800 € moeten betalen.

13.3. Datum van inwerkingtreding

Een koninklijk besluit moet nog bepalen wanneer deze regels in werking treden.

14. SWT

De bijdragevoeten voor het gebruik van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag gedurende in 2023 en 2024 worden verhoogd voor zowel de nieuwe stelsels als voor de reeds bestaande stelsels SWT.

15. Hogere bijzondere activeringsbijdrage voor werkgevers die hun werknemers van minder dan 60 jaar vrijstellen van prestaties

Vanaf 1 januari 2018 wordt een activeringsbijdrage als ontradende maatregel ingevoerd voor werkgevers die hun werknemers met een al dan niet verminderd loon, vrijstellen van prestaties om op deze manier de striktere voorwaarden van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) te omzeilen.

Lees meer hierover in de instructies van de RSZ via deze link.

15.1. Verhoging van de bijdrage in sommige leeftijdscategorieën

de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd op het ogenblik dat de werkgever de werknemer vrijstelt van prestaties.

leeftjd bij het begin

van de vrijstelling

% op het loon

(verhoogd tot 108 % voor de arbeiders)

minimum per kwartaal

(EUR)

< 55 jaar

20

300

≥ 55 < 58 jaar

18

300

≥ 58 < 60 jaar

16

300

≥ 60 < 62 jaar

15

225,60

≥ 62 jaar

10

225,60

Deze bijdrage wordt in sommige leeftijdscategorieën verhoogd.

leeftjd bij het begin

van de vrijstelling

% op het loon

(verhoogd tot 108 % voor de arbeiders)

minimum per kwartaal

(EUR)

< 55 jaar

20

300

≥ 55 < 58 jaar

20

300

≥ 58 < 60 jaar

20

300

≥ 60 < 62 jaar

15

225,60

≥ 62 jaar

10

225,60

15.2. Verhoging van de bijdrage ingeval van overmatig gebruik vrijstelling prestaties

De bijzondere activeringsbijdragen vermeld in de tabel onder punt 15.1 hierboven worden verhoogd met 25 % wanneer de werkgever voor minstens 10 % van zijn werknemers deze bijzondere activeringsbijdrage verschuldigd is.

15.3. Datum van inwerkingtreding

Deze maatregel treedt in werking op de 10de dag volgend op de dag van publicatie ervan in het BS.