0202 Vaststelling van het paritair subcomité

Paritair (sub-)Comité nr.:
111.01.01-00.00, 111.01.02-00.00, 111.01.03-00.00, 111.01.04-01.00, 111.01.04-02.00, 111.01.05-00.00, 111.01.06-01.00, 111.01.06-02.00, 111.01.07-00.00, 111.01.08-00.00, 111.01.09-00.00, 111.01.10-00.00, 111.02.01-00.00, 111.02.02-00.00, 111.02.03-00.00, 111.02.04-01.00, 111.02.04-02.00, 111.02.05-00.00, 111.02.06-01.00, 111.02.06-02.00, 111.02.07-00.00, 111.02.08-00.00, 111.02.09-00.00, 111.02.10-00.00

Bijwerking: 31/03/1999
Geldig vanaf: 01/01/1999

In Hfdst. 0201 vindt u de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw. In dit paritair comité onderscheidt men officieus drie subcomités:

Aangezien deze subcomités nooit officieel werden opgericht, bestaat er geen koninklijk besluit waarin de bevoegdheid van die drie subsectoren werd vastgelegd. Ook in de schoot van het paritair comité werden dienaangaande nooit regels vastgelegd voor het gehele land en/of voor alle CAO’s. Wanneer de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen of de Inspectie van Sociale Wetten een officieel advies uitbrengen inzake het bevoegde paritair comité, beperken zij zich voor een metaalbouwonderneming tot de vaststelling dat die ressorteert onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, zonder ook maar enige aanduiding te geven betreffende de subsector.

Bepalen welke ondernemingen vallen onder de subsector van de monteurs van bruggen en metalen gebinten, zal al bij al in de praktijk niet zo moeilijk zijn. Het onderscheid maken tussen een industriële en een ambachtelijke metaalbouwonderneming is echter niet zo vanzelfsprekend. Wij proberen hierna duidelijk te maken op basis van welke criteria men dit onderscheid kan/moet maken. Vervolgens schetsen wij ook het belang van dit onderscheid.

Naar aanleiding van enkele betwistingen tussen werkgevers en arbeiders waren enkele arbeidsgerechten verplicht om een uitspraak te doen over de toepasselijke CAO’s en bijgevolg ook over het onderscheid tussen industriële en ambachtelijke ondernemingen. We konden de volgende vonnissen terugvinden: Arbrb. Veurne, 24 mei 1975, ....; Arbrb. Tongeren 8 mei 1979, ....; Corr. Rb. Hoei, 25 oktober 1984, AR 630/84; Arbrb. Tongeren, 16 mei 1989, RW 1989-1990, blz. 202.

Daarnaast zijn enkele CAO’s terug te vinden waarin de definitie van een ambachtelijke onderneming terug te vinden is. Het toepassingsgebied van deze CAO’s blijft evenwel beperkt tot de regio’s van het Centrum en van West-Henegouwen (nl. de bestuurlijke arrondissement Doornik, Ath en Moeskroen en het gerechtelijk kanton Lessen).

De arbeidsrechtbank van Veurne steunde zich voor het onderscheid tussen industriële en ambachtelijke ondernemingen op een uitgebreide en goed onderbouwde motivering. Omwille van de glasheldere formulering, achten wij het nuttig uitvoerig te citeren uit dit vonnis:

"Overwegende dat eiser om zijn eis te staven uitgaat van de stelling dat de onderneming van verweerder als ambachtelijk dient aanzien, zodanig dat de bij koninklijke besluiten algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten in het NPC voor metaal-, machine- en elektrische bouw voor de werklieden tewerkgesteld in de ambachtelijke metaalbewerkingsondernemingen, op de arbeidsovereenkomst tussen eiser en verweerder dienen toegepast, terwijl verweerder beweert dat zijn onderneming behoort tot de industriële metaalbewerkingsondernemingen;

"Overwegende dat de al of niet gegrondheid van de eis afhangt van het feit of de ene of de andere stelling juist bevonden wordt;

"Overwegende dat de collectieve arbeidsovereenkomsten waar eiser op steunt, hun toepassingsgebied omschrijven als volgt: ... is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ambachtelijke metaalbewerkingsondernemingen, welke onder het NPC voor metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren, met uitzondering van de industriële metaalbewerkingsondernemingen en de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren;

"Overwegende dat bij gebrek aan nadere specificatie, het gebruik van de bepaling "ambachtelijke metaalbewerkingsondernemingen", in de Franse tekst "entreprises artisanales de la transformation des métaux", eerder wijst op een groep van bedrijven ressorterend onder het gemeld NPC, en waar het uitgeoefend beroep: het verwerken van het metaal, veeleer nog een "ambacht" is, nog het "artisanale karakter" behouden heeft zoals onder meer en bij wijze van voorbeeld "kunstsmeden, kunstbronsverwerkers, hoefsmeden, koperdrijvers, ketelmakers, matrijzenmakers, klokkengieters enz. ...";

"Overwegende dat het ambachtelijke karakter van deze ondernemingen wortelt in een lange traditie, waar de arbeid niet zozeer aan de machine gebonden is en waar de arbeider een vakman is die iets van zich zelf kan terugvinden in het voorwerp dat hij maakt en er zijn persoonlijkheid kan in bevestigen en waar de handenarbeid van essentieel belang is, zowel kwalitatief als kwantitatief;

"Overwegende dat het de Rechtbank voorkomt dat de "ambachtelijke metaalbewerkingsondernemingen" dan ook deze zijn welke door de aard van hun fabricatie en hun manier van werken minstens gedeeltelijk dit origineel karakter bewaard en behouden heeft en welke een beperkt aantal exemplaren per geproduceerd artikel fabriceren met veel mogelijkheden van variatie of zelfs soms een enig artikel volgens bestelling en plan aangepast aan maten en concepties naargelang de plaats van bestemming van het gefabriceerde voorwerp, en welke terzelfdertijd arbeidsintensieve bedrijven zijn met geschoold personeel, dat de verschillende trappen van geschooldheid kan doorlopen in het bedrijf en aldus de "stiel" leren;

"Overwegende dat de industriële metaalbewerkingsonderneming daarentegen meestal massaproductie veronderstelt; een groot aantal exemplaren per geproduceerd artikel en aldus slechts een aantal artikelen volgens catalogus en niet volgens bestelling of opgegeven maat of model, en dit met geperfectioneerde machines met groot rendement waarbij de machine het essentieel element van de fabricatie is en waarbij de arbeider niet als vakman tewerkgesteld is maar waarbij zijn lot gebonden is aan dat van de machine die hem steeds dezelfde bewegingen doet uitoefenen;

"Overwegende dat dit echter niet noodzakelijk kettingwerk veronderstelt of investering van tientallen miljoenen of tewerkstelling van ingenieurs of kaderpersoneel of een groot aantal bedienden;

"Overwegende dat zoals hoger reeds gezegd het de manier van werken is welke van essentieel belang is om het onderscheid te maken tussen ambachtelijk en industrieel en dat zelfs de factor van het aantal tewerkgesteld personeel, met andere woorden de hoegrootheid van de onderneming, geen doorslaggevend criterium kan zijn;

"Overwegende dat blijkt ondermeer uit de door verweerder voorgelegde catalogus dat hij allerlei meubel- en bouwbeslag fabriceert in grote hoeveelheden per artikel, steeds volgens dezelfde voorafbepaalde modellen en normen, waarvan niet kan worden afgeweken en dit voor een beperkt assortissement artikelen en dat verweerder deze artikelen verkoopt meestal verpakt in dozen "van 25 - 100 - 500 of 1.000 stuks of in dozen van 5 - 10 of 25 garnituren;

"Overwegende dat blijkt dat men alleen seriefabricatie van andere artikelen op aanvraag kan bekomen;

"Overwegende dat blijkt uit de uiteenzetting van partijen en de aard van de geproduceerde artikels dat de fabricatie bestaat in een machinale productie met behulp van persen waarin de voorafgemaakte matrijzen worden aangewend;

"Overwegende dat verder blijkt dat de verweerder praktisch geen geschoold personeel tewerkstelt en eerder kapitaalsintensief dan arbeidsintensief is; er zijn verschillende miljoenen geïnvesteerd en er is een geringe tussenkomst van handenarbeid;

"Overwegende dat aldus dient aangenomen dat het bedrijf van verweerder een industriële metaalbewerkingsonderneming is waar men geenszins het hierboven beschreven "ambachtelijk" of "artisanaal" karakter kan in terugvinden;

De rechtbank is van oordeel dat verweerster geen ambachtelijke onderneming is en steunt daarvoor op de volgende overwegingen:

- uit de facturisatie blijkt dat verweerster grote hoeveelheden identieke transformatoren fabriceert van verscheidene types, die met tamelijk grote hoeveelheden ineens worden geleverd, wat op een geïndustrialiseerde mechanisatie wijst;

- de reclamefolders wijzen ook op productie op grote schaal (seriefabricage);

- het opgegeven machinepark (waarvan de samenstelling niet betwist wordt) duidt tevens op productie op grote schaal;

- verweerster betaalde haar bijdragen aan Fabrimetal en het Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der metaalverwerkende nijverheid;

- de personeelsbezetting (thans 14 werklieden en werkneemsters, doch voorheen voor dezelfde bedrijvigheid 2O à 25 werknemers) wijst niet op een ambachtelijke onderneming;

- de arbeidstaak, inhoudelijk beschouwd, vereist een stereotiepe manipulatie van de grondstof (bandwerk), met weinig vakkennis en gemakkelijk aan te werven beroepsbekwaamheid.

De rechter stelt vast dat geen enkele wettekst toelaat een onderscheid te maken tussen industriële en ambachtelijke ondernemingen, zodat onbetwistbaar een toestand van rechtsonzekerheid bestaat. Hij weigert dan ook de gedaagde werkgever te veroordelen.

De overwegingen van de Arbeidsrechtbank van Tongeren zijn nogal plastisch, maar precies daarom erg verhelderend. Daarom citeren we graag de belangrijkste paragrafen uit dit vonnis:

“De technische ontwikkeling en de kennis van de materialenleer heeft nieuwe technieken meegebracht. Een smid, die vroeger het ijzer smeedde als het heet was, bereikt nu meer en betere resultaten met konisch of elektrisch of gasverbindelijk te lassen, maar blijft een smid of lasser. Niemand zal ontkennen dat de smid een ambachtsman is, hoewel nu reeds veel mechanisch wordt gelast.

(...)

“Het “ambachtelijke” ontsnapt derhalve aan een preciese omschrijving, is tijdsgebonden gekleurd, zal er de volgende eeuw heel anders uitzien dan nu, doch refereert steeds aan het kleinschalige, de activiteit waarbij een zekere handigheid, een menselijk vernuft dagelijks aan de dag wordt gelegd en bewezen; het verwijst naar de primordialiteit van handwerk op machinegebruik. In die vaststelling wordt de projectie gevonden van hetgeen er in de middeleeuwen was en hetgeen er binnen duizend jaar nog zal zijn.

“Dat toepassend op het onderhavige geval, besluit de rechtbank tot het ambachtelijk karakter van de bedrijvigheid der failliete onderneming. Niet het feit dat de daarmee overeenstemmende lonen steeds werden betaald, is daartoe bepalend, maar de activiteit zelf.

“De betrokken activiteit vond plaats in een meer geïmproviseerd droogdok, gevormd door een drooggelegde kanaalarm van de Zuid-Willemsvaart of Kempisch Kanaal.

“Het is gebruikelijk dat de binnenschepen op tijd en stond op het droge worden getakeld om te worden geverfd en ontdaan van algen en vuiligheid, bij welke gelegenheid de noodzakelijke kleine herstellingen gebeuren of een tussenschot wordt bijgelast. Zulks gebeurt op een daartoe geëigende herstelwerf. Ter plaatse was er zo een en deze werf vormde ook een soort thuishaven voor vele schippers, hetgeen werd aangetoond doordat vele schepen bewoond werden en nog meer door een aldaar vlakbij gelegen herberg, dienend als soelaasoord voor dorstige en babbelgrage schippers.

“De aldaar ondernomen activiteiten waren ook van rommelige aard, aan de hand van primitieve werktuigen zoals één generator voor verlichting en elektriciteitsvoorziening, een oude heisbok, onbeschutte werkplaatsen.

“Van industriële activiteit kan er dan ook bezwaarlijk sprake zijn in het onderhavige geval.”

In enkele CAO’s gesloten in het begin van de jaren tachtig in de regio’s van het Centrum en West-Henegouwen werd het begrip ambachtelijke onderneming als volgt gedefinieerd:

"De onderneming welk aan één natuurlijke persoon of aan eenzelfde familie toebehoort, waarvan de voornaamste leider minstens gedeeltelijk handenarbeid uitoefent en maximaal 5 werknemers tewerkstelt".

De patronale organisatie, Agoria (vroeger: Fabrimetal), heeft ons verzekerd dat deze definitie van ambachtelijke onderneming niet algemeen aanvaard wordt in de schoot van het nationaal paritair comité.

Uit de voorafgaande gegevens hebben we de volgende vergelijkende tabel opgesteld, die slechts een informatieve waarde heeft.

Het industrieel of ambachtelijk karakter van een metaalbouwonderneming wordt in hoofdzaak bepaald door de productiewijzen, de productiekwantiteit en de personeelsbezetting.

 

Industrieel

Ambachtelijk

grotere ondernemingen, maar niet echt relevant

 

De verdienstelijke pogingen van de arbeidsrechtbanken om de termen industrieel en ambachtelijk zo nauwkeurig mogelijk te definiëren beletten nochtans niet dat het catalogeren van de ondernemingen in de praktijk maar al te vaak aanleiding geeft tot veel twijfels. Het is zeker niet zonder grond dat de Correctionele Rechtbank van Hoei gewezen heeft op de hoge graad van rechtsonzekerheid.

Het belang van het onderscheid vermindert overigens. Het is nu al geruime tijd dat industriële en ambachtelijke ondernemingen nog slechts vertegenwoordigd worden door één enkele werkgeversorganisatie, nl. Fabrimetal. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de laatste jaren nog uitsluitend CAO’s worden gesloten die zowel op de industriële als op de ambachtelijke ondernemingen van toepassing zijn. De nog bestaande verschillen zijn dus alle toe te schrijven aan CAO’s en/of koninklijke besluiten uit een verder verleden. Maar die verschillen situeren zich wel nog in uiterst gevoelige materies, zoals opzeggingstermijnen, lonen en eindejaarspremies. Wat de laatste twee materies betreft, stellen zich echter niet in alle regio’s problemen.


Historiek
01/01/1999 31/12/2999 0202 Vaststelling van het paritair subcomité