070101 Arbeidsduur

Paritair (sub-)Comité nr.:
111.01.03-00.00, 111.02.03-00.00

Bijwerking: 02/01/2003
Geldig vanaf: 01/01/2001

38 u/week

Sedert 1 januari 1986 bedraagt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in alle industriële en ambachtelijke ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw en gelegen zijn in de provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas, maximum 38 uur. 

Wij geven u hierna de toepassingsmodaliteiten en vervolgens de historiek en de rechtsgronden.

Toepassingsmodaliteiten

De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bedraagt sedert 1 januari 1986 maximaal 38 uur, berekend op jaarbasis (dit is in beginsel 1.756 uur per arbeider, rekening houdend met de feestdagen en de jaarlijkse vakantie). De concrete toepassingsmodaliteiten worden bepaald in het daarvoor meest geëigende paritair orgaan van de onderneming.

Men kan de arbeidsduurvermindering van 40 tot 38 realiseren door een werkelijke arbeidsduurvermindering per dag of per week. Aangezien de arbeidsduurvermindering geen loonverlies tot gevolg mag hebben, moet het uurloon verhoogd worden met:

Ø     2,56 % voor een vermindering van 40 tot 39 uur ;

Ø     5,26 % voor een vermindering van 40 tot 38 uur.

Men kan de arbeidsduurvermindering ook realiseren door het toekennen van twaalf betaalde inhaalrustdagen per jaar.

Men kan eveneens opteren voor een combinatie van werkelijke arbeidsduurvermindering met betaalde inhaalrustdagen (b.v. effectief 39 uur per week en zes betaalde inhaalrustdagen).

De berekeningswijze voor het loon van de inhaalrustdagen is deze van de feestdagenwet, terwijl de data waarop de inhaalrustdagen genomen moeten worden bepaald worden volgens de regels voorzien in de vakantiewetgeving.

Historiek en rechtsgronden

1. Industriële ondernemingen

De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de industriële ondernemingen diende met ingang van 2 april 1979 verminderd te worden van 40 tot 39 uur. Deze vermindering kon gerealiseerd worden door een effectieve arbeidsduurvermindering per week of door de toekenning van zes inhaalrustdagen. De beslissing om voor de ene of voor de andere vorm te kiezen diende genomen te worden in het daarvoor meest geëigende paritair orgaan. In deze CAO werd echter uitdrukkelijk gestipuleerd dat, in geval van arbeidsduurvermindering in de vorm van inhaalrustdagen, deze betaald moeten worden door de werkgever. Deze regel sluit meteen de mogelijkheid van onbetaalde inhaalrustdagen met loonperekwatie uit. De berekeningswijze voor het loon van de inhaalrustdagen is deze van de feestdagenwet, terwijl de data waarop de inhaalrustdagen genomen moeten worden bepaald worden volgens de regels voorzien in de vakantiewetgeving. (CAO 9 mei en 24 september 1979; KB 24 april 1980; BS 6 augustus 1980).

Met ingang van 1 september 1980 diende de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur verminderd te worden van 39 tot 38 uur. De toepassingsmodaliteiten zoals voorzien in de CAO van 1979 werden integraal bevestigd. (Artikel 3 van de CAO 19 mei 1980; KB 3 april 1981; BS 30 april 1981)

Artikel 3 van de CAO van 19 mei 1980 werd echter gesloten voor een bepaalde duur, nl. van 1 september 1980 tot 31 december 1981. Dit had tot gevolg dat de maximum toegelaten gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de periode van 1 januari 1982 tot 30 juni 1985 weliswaar gehandhaafd moest blijven op 38 uur voor arbeiders die ten laatste op 31 december 1981 in dienst waren getreden van de onderneming (ingevolge artikel 23 CAO-wet), maar opnieuw 39 uur kon bedragen voor de arbeiders in dienst getreden na 31 december 1981 of voor arbeiders in ondernemingen die opgericht waren na deze datum.

2. Ambachtelijke ondernemingen

De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de ambachtelijke ondernemingen diende verminderd tot worden van 40 tot 39 uur, 20 minuten met ingang van 1 januari 1980. Deze arbeidsduurvermindering diende gerealiseerd te worden hetzij door 40 minuten arbeidsduurvermindering per week met behoud van loon, hetzij door de toekenning van vier betaalde inhaalrustdagen per jaar. De keuze tussen voormelde formules moest gebeuren op het niveau van de ondernemingen. (CAO 27 november 1979 ; KB 13 juni 1980 ; BS 3 oktober 1980)

Met ingang van 1 september 1980 diende vervolgens de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur verminderd te worden van 39 uur, 20 minuten tot 38 uur. Vanaf die datum waren de toepassingsmodaliteiten dezelfde als voor de industriële ondernemingen. (Artikel 3 van de CAO 19 mei 1980 ; KB 3 april 1981 ; BS 30 april 1981)

Artikel 3 van de CAO van 19 mei 1980 werd echter gesloten voor een bepaalde duur, nl. van 1 september 1980 tot 31 december 1981. Dit had tot gevolg dat de maximum toegelaten gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de periode van 1 januari 1982 tot 30 juni 1985 weliswaar gehandhaafd moest blijven op 38 uur voor arbeiders die ten laatste op 31 december 1981 in dienst waren getreden van de onderneming (ingevolge artikel 23 CAO-wet), maar opnieuw 39 uur, 20 minuten kon bedragen voor de arbeiders in dienst getreden na 31 december 1981 of voor arbeiders in ondernemingen die opgericht waren na deze datum.

3. Industriële en ambachtelijke ondernemingen

Op 1 juli 1985 werd de gemiddelde conventionele arbeidsduur met maximum een half uur per week verminderd voor die ondernemingen van de sector waar de gemiddelde arbeidsduur meer dan 38 uur per week bedroeg. Deze arbeidsduurvermindering mocht echter niet tot gevolg hebben dat men beneden de 38 uur daalde. Sinds die datum kon de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bijgevolg niet meer bedragen dan 38 uur, 30 minuten in een industriële onderneming en 38 uur, 50 minuten in een ambachtelijke onderneming. Sedert 1 januari 1986 moet de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur echter verlaagd zijn tot 38 uur (hetzij in beginsel 1.756 uur per arbeider, rekening houdende met de feestdagen en de jaarlijkse vakantie). (CAO 31 januari 1985; KB 20 december 1985;  BS 30 april 1986).

De CAO van 31 januari 1985 werd gesloten voor onbepaalde duur voor wat betreft de regels inzake arbeidsduur.

Op 8 juli 2002 werd een CAO gesloten krachtens welke het toepassingsgebied van voormeld artikel 3 van de CAO van 19 mei 1980 wordt uitgebreid tot de ondernemingen van het Land van Waas.  Dit is op zijn zachtst gezegd eigenaardig, aangezien dit artikel 3 slecht geldig was voor een bepaalde duur die verstreek op 31 december 1981.  Het is echter duidelijk de wil van de partijen om de toepassingsmodaliteiten vastgelegd in dat artikel 3 voor onbepaalde duur te laten gelden.  Dit werd trouwens uitdrukkelijk bevestigd in een brief van de Voorzitter van het paritair comité d.d. 17 december 2002.  Sedert 8 juli 2002 gelden dus in alle industriële en ambachtelijke ondernemingen van Oost-Vlaanderen de toepassingsmodaliteiten uiteengezet onder de gelijknamige titel op de eerste bladzijde van dit rondschrijven.  (CAO 8 juli 2002, KB 22/12/2003; BS 10/02/2004)


Historiek
01/01/2001 31/12/2999 070101 Arbeidsduur