070301 Kleine flexibiliteit (land- en tuinbouwveilingen)

Paritair (sub-)Comité nr.:
119.01.00-00.00

Bijwerking: 23/01/1998
Geldig vanaf: 01/04/1993

De kleine flexibiliteit werd ingevoerd op sectoraal vlak volgens enkele modaliteiten.

1. Algemeen

Het stelsel van kleine flexibiliteit (artikel 20bis van de wet van 16 maart 1971) biedt de werkgever de mogelijkheid om zijn werknemers te laten werken volgens alternatieve uurregelingen die afwijken van de normale grenzen van de dagelijkse en/of wekelijkse arbeidsduur.

De overschrijding van de dag‑ en weekgrens zonder betaling van overloon kan worden toegestaan door een sector- of ondernemings-cao of door het arbeidsreglement.

De cao of het arbeidsreglement vermelden tenminste:

  • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur alsook het aantal uren te presteren binnen de referteperiode waarvan de duur één jaar niet mag overschrijden;
  • het aantal uren dat mag gepresteerd worden onder of boven de daggrens (vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement) zonder dat de meer of minder gepresteerde uren 2 uren mogen overschrijden en zonder dat de daggrens 9 uren mag overschrijden;
  • het aantal uren dat mag gepresteerd worden onder of boven de weekgrens (vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement) zonder dat de meer of minder gepresteerde uren 5 uren mogen overschrijden en zonder dat de weekgrens 45 uren mag overschrijden.

Opmerking op de referteperiode: de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk annualiseert de referteperiode voor alle stelsels van kleine flexibiliteit die vanaf 1 februari 2017 worden ingevoerd: in een stelsel van kleine flexibiliteit moet de normale arbeidsduur voortaan gemiddeld over een jaar worden nageleefd. De wet staat de werkgever echter toe een andere periode van 12 opeenvolgende maanden dan het kalenderjaar vast te stellen bij cao of in het arbeidsreglement.

Een referteperiode van minder dan een jaar in een stelsel van kleine flexibiliteit dat al op 1 februari 2017 al bestaat, blijft ongewijzigd: de sectorale en ondernemingscao's inzake kleine flexibiliteit die uiterlijk op 31 januari 2017 op de griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid werden neergelegd blijven als zodanig van toepassing. Hetzelfde geldt voor de bepalingen die uiterlijk op 31 januari 2017 werden opgenomen in het arbeidsreglement tot invoering van de kleine flexibiliteit. Een referteperiode van minder dan een jaar kan dus blijven bestaan in een stelsel van kleine flexibiliteit dat vóór 1 februari 2017 werd ingevoerd.

2. PC 119.01 (land- en tuinbouwveilingen)

In het Paritair Comité voor de handel in voedingswaren werd op 2 september 1993 een CAO gesloten betreffende de specifieke arbeidsvoorwaarden voor de land- en tuinbouwveilingen, waarbij hoofdstuk VI van deze CAO bovenvermeld artikel 20bis, §1, uitvoert (KB van 15 september 1994, BS 9 november 1994).

Bij toepassing van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan de wekelijkse arbeidsduur gedurende ten hoogste 13 weken per jaar op 43 uren gebracht worden.

In dat geval kan de normale dagelijkse arbeidsduur met 2 uur overschreden worden.  De wekelijkse arbeidsduur blijft vastgesteld op 38 uur gemiddeld op jaarbasis (1.748 uren per jaar).

Voor deze prestaties wordt een recuperatie toegekend zoals voorzien in deze wet.

Er wordt in geval van toepassing van het vorige artikel een overloon betaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 29 van voormelde arbeidswet vanaf het 41e uur per week.

Historiek
01/04/1993 31/12/2999 070301 Kleine flexibiliteit (land- en tuinbouwveilingen)