Studentenarbeid: jaarlijks contingent studentenuren op 600 uren gebracht voor 2023 en 2024

article image Van 

Het jaarlijks contingent studentenuren waarvoor enkel de solidariteitsbijdrage verschuldigd is bij tewerkstelling van studenten, werd voor de jaren 2023 en 2024 op 600 uren gebracht.

Wanneer een werkgever een student tewerkstelt, is het belangrijk te weten dat indien hij aan bepaalde voorwaarden voldoet, hij vrijgesteld zal zijn van de gewone sociale zekerheidsbijdragen. Er zal in dat geval enkel een solidariteitsbijdrage verschuldigd zijn door de werkgever en door de student.

1. Wanneer kan van de solidariteitsbijdrage genoten worden?

De voorwaarden om vrijgesteld te zijn van RSZ zijn de volgende:

  • de student is tewerkgesteld met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor studenten met de verplichte vermeldingen;
  • de student werkt niet meer dan 600 uren tijdens een volledig kalenderjaar en enkel tijdens de periodes van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstelling;
  • de werkgever heeft tijdig een Dimona-aangifte uitgevoerd.

Wat betreft het contingent van 600 uren, moeten de uren gepresteerd onder een overeenkomst voor studenten in de zorgsector gedurende het derde en het vierde kwartaal 2022 niet meegerekend worden in de berekening van het jaarlijks contingent. Deze maatregel werd bovendien verlengd voor het eerste trimester 2023.

2. Hoeveel bedraagt de solidariteitsbijdrage?

De solidariteitsbijdrage bedraagt 8,14 %. De werkgever moet op het loon van de student 5,43 % (gedeelte van de solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever) betalen en 2,71 % (gedeelte van de solidariteitsbijdrage ten laste van de student) inhouden.

3. Voorwaarden

3.1 Een inschrijvingsbewijs vragen

 Met oog op het genieten van de solidariteitsbijdrage, moet de werkgever zich ervan vergewissen dat de werknemer effectief het statuut van student heeft.

Voor bewijsdoeleinden, zal een loutere verklaring op eer door de student niet als voldoende bewijs aanvaard worden voor de RSZ: de werkgever moet minstens een inschrijvingsbewijs opvragen. Indien de RSZ hierom vraagt, bezorgt de werkgever dit inschrijvingsbewijs.

3.2 Wat zijn gepresteerde uren?

Enkel de werkelijk gepresteerde uren moeten als 'uren' worden aangegeven en worden van het Dimona-contingent in mindering gebracht. Worden dus uitgesloten: andere betaalde uren die geen werkelijk gepresteerde uren zijn maar waarvoor de werkgever loon betaalt (Feestdagen, ziektedagen enz.).

De vergoeding voor die uren wordt daarentegen wel bij het loon gevoegd voor de berekening van de solidariteitsbijdrage.

Elk begonnen uur geldt in de Dimona als 1 uur.

Voorbeeld: Als een student gedurende 7u36 werkt, moet de werkgever 8 uren reserveren in de Dimona. Op niveau van de DmfA moet men daarentegen de werkelijk gepresteerde tijd vermelden (7u36). De RSZ zal het Dimona-contingent aanpassen bij ontvangst van de DmfA.

3.3 Hoe kan u het aantal resterende arbeidsuren raadplegen?

De student  kan de werkgever  een toegangscode bezorgen waarmee op de portaalsite van de sociale zekerheid (www.socialezekerheid.be) aangemeld kan worden om het resterende aantal uren te raadplegen.

Het is de werkgever sterk aanbevolen om steeds het attest of de code aan de student te vragen om met zekerheid het exacte aantal uren te kennen alvorens de grens van 600 uren bereikt wordt.

3.4 Wat in geval van overschrijding?

 De werkgever heeft er, net zoals de student, alle belang bij de 600 uren niet te overschrijden. Vanaf het 601ste uur zijn immers normale socialezekerheidsbijdragen verschuldigd.

Indien de bijdragen niet tijdig ingehouden werden van het brutoloon van de student, zal de werkgever ze zelf moeten betalen met daar bovenop de werkgeversbijdragen.

4. Fiscale gevolgen

De verhoging van het jaarlijks contingent tot 600 uren heeft eveneens gevolgen voor de bedrijfsvoorheffing. Meer daarover hier

 

Bron: Koninklijk besluit van 19 december 2022 tot wijziging van artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S. 27 december 2022.