Elektrische fietsen en speed pedelecs: nu helemaal gelijkgesteld met klassieke fietsen

Van 
87287

De sociale en de fiscale behandeling van het gebruik van elektrische fietsen en speed pedelecs is nu in overeenstemming gebracht met de regeling die voor klassieke fietsen geldt.

Om het gebruik van de fiets in het kader van de woon-werkverplaatsingen aan te moedigen, ongeacht het type fiets, werd beslist dat de regeling voor klassieke fietsen wordt toegepast op snelle elektrische fietsen. Het woord « fiets » dat in de verschillende wetteksten is hernomen, wordt aldus vervangen door « rijwiel, gemotoriseerd rijwiel met elektrische aandrijving of speed pedelec met elektrische aandrijving ».

Het koninklijk besluit betreffende het sociaal aspect is net gepubliceerd. De fiscale behandeling werd reeds aangepast eind vorig jaar (artikel van 20 november 2017 hieronder aangepast).

Rijwiel

Elk voertuig met 2 of meer wielen dat via pedalen of handgrepen met spierkracht wordt aangedreven of uitgerust is met een elektrische hulpmotor tot 250 W die geen ondersteuning meer biedt vanaf 25 km/u, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen.

Elektrisch aangedreven klassieke fietsen, koersfietsen, moutainbikes, city bikes, bakfietsen, aangepaste fietsen voor mindervaliden, plooibare fietsen, vallen onder de hierboven vermelde definitie.

Hoverboards, rolschaatsen, skateboards, monowheels en segways zijn niet bedoeld .

Gemotoriseerd rijwiel

Elk twee-, drie- of vierwielig voertuig met pedalen, uitgerust met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 25 km per uur, met uitsluiting van de hierboven vermelde rijwielen.

Het nominaal continu maximumvermogen van de elektrische motor bedraagt ten hoogste 1 kW.

Speed pedelec

Elk tweewielig voertuig met pedalen, met uitsluiting van de gemotoriseerde rijwielen, met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voer-tuigsnelheid van maximum 45 km per uur.

Het nominaal continu maximumvermogen van de elektrische motor bedraagt ten hoogste 4 kW.

Wat houdt deze wijziging concreet in, rekening houdend met het voorgaande?

Hypothese 1 : de werknemer gebruikt zijn fiets voor zijn woon-werkverplaatsingen

Ongeacht het type fiets wordt de vergoeding door de werkgever toegekend voor dergelijke verplaatsingen vrijgesteld voor een maximumbedrag van 0,23 EUR per kilometer (bedrag 2017 en 2018).

Hypothese 2 : de werkgever stelt een fiets ter beschikking van de werknemer

Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een fiets (en zijn toebehoren) die effectief wordt gebruikt voor de woon-werkverplaatsingen is vrijgesteld (sociaal en fiscaal).

Deze vrijstelling geldt zowel voor de woon-werkverplaatsingen als voor de andere verplaatsingen (louter privéverplaatsingen, verplaatsingen tijdens weekend, vakantie, vrije tijd).

Deze vrijstelling wordt dus uitgebreid tot elke type fiets dat ter beschikking wordt gesteld.

Voor de werkgever zijn de specifieke kosten om het gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer bij de personeelsleden aan te moedigen aan 120% aftrekbaar in de mate dat deze kosten werden gedaan of opgelopen met het doel:

  • een onroerend goed te verwerven, te bouwen of te verbouwen dat bestemd is voor het stallen van fietsen tijdens de werkuren van de personeelsleden of voor het ter beschikking stellen van die personeelsleden van een kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches;
  • fietsen en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen die ter beschikking worden gesteld van de personeelsleden.

Als gevolg van de aangekondigde wijziging kan de werkgever deze aftrekbaarheid van 120% ook genieten in geval van terbeschikkingstelling van een snelle elektrische fiets.

Inwerkingtreding

Deze wijziging is al van toepassing sinds 1 januari 2017.

Bijkomende vraag: wat op niveau van het arbeidsrecht?

Wanneer een collectieve arbeidsovereenkomst (sector- of ondernemings-cao) de verplichte tussenkomst van de werkgever in de per fiets afgelegde woon-werkverplaatsingen voorziet, moet men hier dan de facto uit afleiden dat de verplichting wordt uitgebreid tot elektrische fietsen?

Het antwoord is negatief. Voornoemde vervanging van het woord fiets heeft enkel betrekking op het sociale en fiscale aspect. De uitbreiding van de tussenkomst tot elektrische fietsen kan alleen gebeuren door een aanpassing van de overeenkomst of het ondernemingsreglement. Met andere woorden: zolang de wettelijke bron die aan de basis ligt van de verplichting tot tussenkomst niet aangepast en verduidelijkt is, is de werkgever niet verplicht tussen te komen in de kosten van de woon-werkverplaatsingen die per elektrische fiets worden afgelegd. Als hij op eigen initiatief wenst tussen te komen, geniet hij uiteraard de vrijstelling waarvan hiervoor sprake.

Bronnen: Wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, BS 10 november 2017, art. 1 tot 5. Koninklijk besluit van 7 februari 2018 tot wijziging van artikel 19, §2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 27 februari 2018.