Eenheidsstatuut: vormen de kortere opzeggingstermijnen in de bouwsector een discriminatie?


67939

Zoals u weet is de bedoeling van de eenheidswet de creatie van een harmonisatie van de opzeggingstermijnen. Toch voorziet de wet in een permanente afwijking (= kortere opzeggingstermijnen) voor de werknemers van de bouwsector die geen vaste plaats van tewerkstelling hebben en gewoonlijk op tijdelijke en mobiele werkplaatsen één of meer precies omschreven activiteiten uitoefenen.

Met deze regeling wil men vermijden dat de bouwsector ernstig ontwricht wordt. De wetgever heeft deze afwijking gerechtvaardigd door te stellen dat het verlies van werk wordt opgevangen door een specifiek stelsel van waarborgen van bestaanszekerheid en dat de kortere opzeggingstermijnen worden gemotiveerd door de schaarste aan betrokken werknemers op de markt.

Werknemers uit de Bouwsector hebben, in geval van een ontslag, ook geen recht op een compensatievergoeding. Deze vergoeding compenseert de nadelige behandeling van het verleden.

Een werknemer van de bouwsector is het hier niet mee eens en heeft samen met zijn vakbond een beroep tot vernietiging van de desbetreffende wetsartikelen ingediend. Het komt aan het Grondwettelijk Hof nu toe om deze afwijkende regeling te beoordelen in het licht van een mogelijke discriminatie.

Indien het beroep gegrond is, worden de aangevochten wetsartikelen geheel of gedeeltelijk vernietigd. Een vernietiging werkt retroactief, dat wil zeggen dat de vernietigende norm moet worden geacht nooit te hebben bestaan. Indien nodig kan het Grondwettelijk Hof de terugwerkende kracht van de vernietiging verzachten door de gevolgen van de vernietigende norm te handhaven.