Doorstortingsvrijstelling bedrijfsvoorheffing voor opleidingen: wijzigingen vanaf 2022

Van 

Het vereiste minimum aantal uren wordt voortaan uitgedrukt in uren en kan voortaan ook ingevuld worden met meerdere opleidingen. Een aantal elementen van deze lastenverlaging werden verduidelijkt. De lastenverlaging kan voortaan niet meer gecumuleerd worden met de doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor sportbeoefenaars.


Samenvatting

Vanaf 2022,

  • wordt de vereiste minimumduur van de opleidingen uitgedrukt in uren i.p.v. dagen;
  • mogen meerdere opleiding samengeteld worden om deze minimumduur te bereiken;
  • wordt een forfaitaire duur aangerekend in geval van een volledige werkdag aan opleiding;
  • is geen cumulatie meer mogelijk met de doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor sportbeoefenaars;
  • definieert de wetgeving duidelijker wanneer een opleiding niet in aanmerking komt omdat ze niet bekostigd wordt door de werkgever;
  • verduidelijkt de wetgeving dat de vereiste dienstanciënniteit aaneengesloten moet zijn;
  • opent een werknemer per werkgever maar tienmaal de lastenverlaging.

1.       Situering

Sinds 1 januari 2021 genieten werkgevers een lastenverlaging voor werknemers die een opleiding volgen. De lastenverlaging wordt gerealiseerd middels het mechanisme van een gedeeltelijke vrijstelling van het doorstorten aan de fiscus van de door hem ingehouden bedrijfsvoorheffing. Als alle voorwaarden vervuld zijn stemt deze lastenverlaging in principe overeen met 11,75 procent van de belatbare bezoldiging van de werknemers die in de betrokken maand de opleiding beëindigden. Ten belope van deze lastenverlaging is de werkgever vrijgesteld om de door hem ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten aan de fiscus. De werkgever beschikt over volledige bestedingsvrijheid van deze vrijgekomen middelen.
Voor meer toelichting verwijzen we naar ons artikels van 7 januari 2021 en 3 maart 2021.

De wet houdende diverse fiscale bepalingen van 21 januari 2022 wijzigt een aantal modaliteiten van deze lastenverlaging.

2.       Minimumduur van de opleiding

Oorspronkelijk was een opleiding van minstens tien dagen één van de voorwaarden om de lastenverlaging te genieten. Voor bepaalde KMO’s gold een lager minimum van vijf dagen.
 
Vanaf 2022 wijzigt deze voorwaarde op vier vlakken:

  • voortaan wordt het minimum uitgedrukt in uren: 76 uren als algemene regel en 38 uren voor bepaalde KMO’s;
  • in geval van deeltijdse tewerkstelling wordt dit minimum pro rata verminderd naar verhouding van de arbeidsregeling die van toepassing is op de dag waarop de laatste van de opleidingen werd beëindigd. Vanaf nu verduidelijkt de wet dus het exacte moment dat in aanmerking genomen moet worden om deze pro rata te bereken.
  • een werkdag waarop geen andere prestaties worden verricht en die volledig op de opleiding is gericht, stemt overeen met 7,6 uren. Specifiek in dat geval wordt dus een forfait van 7,6 uren aangerekend, los van de werkelijke opleidingsduur op die werkdag;
  • voortaan mogen meerdere opleidingen samengeteld worden om dit minimum te bereiken.  Let wel, het kan wel niet de bedoeling zijn om opleidingen op te splitsen over twee perioden om op die manier tweemaal aanspraak te kunnen maken op de lastenverlaging.Een voorbeeld ter illustratie: een  werknemer  volgt drie in aanmerking komende opleidingen:
    - opleiding 1: 15- 19/03 (38 uren)
    - opleiding 2: 22-26/03 (38 uren) & 16/04 (7,6 uren)
    - opleiding 3: 19-22/04 (30,4 uren) & 26-29/04 (30,4 uren) & 03/05 (7,6 uren)
    De  werkgever  kan  de  steunmaatregel  één  keer  toepassen, met name op de bezoldigingen van de maand april: de werknemer heeft immers twee in aanmerking komende opleidingen gevolgd die minimaal 76 uren duren in een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen (opleiding 1 en opleiding 2). Het is dus niet de bedoeling dat de werkgever de steunmaatregel een 2de keer toepast op de bezoldigingen van de maand  mei  met  als  redenering  dat  de  werknemer  twee  in  aanmerking komende opleidingen heeft gevolgd van minimaal 76 uren dagen in een ononderbroken periode van  30  kalenderdagen  (de  laatste  dag  opleiding  van  opleiding 2 gecombineerd met 68,4 uren van opleiding 3).

3.       Geen cumul met de lastenverlaging voor sportbeoefenaars

Specifiek voor betaalde sportbeoefenaars voorziet de fiscale wetgeving eveneens een gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing. Vanaf 2022 kan deze lastenverlaging niet meer gecumuleerd worden met de doorstortingsvrijstelling voor opleidingen. In voorkomend geval zal de werkgever dus een keuze moeten maken.

4.       Verduidelijkingen & preciseringen

De wet houdende diverse bepalingen van 21 januari 2022 verduidelijkt vooreerst dat de vereiste minimale dienstanciënniteit van zes maanden aaneengesloten anciënniteit betreft. De werknemer die zes maanden dienstanciënniteit heeft doch met onderbrekingen kan vanaf 2022 dus (nog) niet de lastenverlaging openen.

Oorspronkelijk bepaalde de regelgeving dat de opleiding die geen beroepskost zijn in hoofde van de werkgever, uitgesloten zijn. Deze bepaling gaf snel aanleiding tot verschillende vragen. Vanaf 2022 verduidelijkt de regelgeving dat enkel de opleidingen in aanmerking komen waarvan de volledige kost door de werkgever gedragen worden, evenals de volledig loonkost in geval ze tijdens de werktijd gevolgd wordt.
Als  de  werkgever  een  tussenkomst  geniet van een sectoraal fonds voor de loonkost die correspondeert met de opleiding of voor de opleiding zelf, is deze voorwaarde niet vervuld. Ook wanneer de werkgever de volledige kost van de opleiding zelf draagt, maar een tussenkomst voor de loonkost die correspondeert met de opleiding krijgt (van bijvoorbeeld een sectoraal opleidingsfonds  of via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof zoals bv. het betaald educatief verlof, of het Vlaams opleidingsverlof), is deze voorwaarde niet vervuld. Ook wanneer de werkgever een  bijdrage aan een sectoraal fonds betaalt en dit fonds organiseert o.a. opleidingen (voor alle werknemers in die sector), dan is deze voorwaarde in hoofde van de werkgever niet vervuld.

De oorspronkelijke regelgeving kende een bijzondere onduidelijk beperking per werknemer. Dat werd nu deels verholpen: een bezoldiging van een werknemer komt niet meer in aanmerking voor de lastenverlaging wanneer eerdere bezoldigingen van deze werknemer reeds tien keer eerder door dezelfde werkgever in de vrijstellingsgrondslag werd opgenomen.
Helaas verduidelijkt de nieuwe wetgeving hierbij geen referentieperiode. Te bekijken  op bijvoorbeeld kalenderjaarbasis ? Of bijvoorbeeld over de hele carrière van de werknemer bij de betrokken werkgever?

5.       Inwerkingtreding van de wijzigingen

De wijzigingen treden in werking vanaf 1 januari 2022. Ze zijn van toepassing op de bezoldigingen die vanaf die datum worden betaald of toegekend.

 

Bronnen: wet houdende diverse fiscale bepalingen van 21 januari 2022 & parlementair stuk van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 2351/003.