Nieuwe lastenvermindering voor opleidingen middels een gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing

De programmawet van 20 december 2020 voorziet o.m. een nieuwe lastenverlaging, specifiek voor werkgever die voor hun werknemers opleidingsinspanningen leveren. De lastenverlaging neemt de vorm aan van een gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing.

De inkt van de tijdelijke doorstortingsvrijstelling ingevolge de coronacrisis is nog niet helemaal droog en daar meldt de volgende vrijstellingsregeling zich reeds aan. Deze keer een doorstortingsvrijstelling voor werkgevers die investeren in de opleiding van hun werknemers.

1   Welke werkgevers komen in aanmerking?

Alle werkgevers die schuldenaar zijn van bedrijfsvoorheffing en die onder het toepassingsgebied van de cao-wet van 5 december 1968 vallen, kunnen deze nieuwe lastenverlaging benutten.
 

2   Welke werknemers openen het recht op de lastenverlaging?

Werkgevers kunnen de lastenverlaging enkel genieten

1. voor werknemers met minstens zes maanden dienstanciënniteit
   EN
    
2. die in de betrokken maand een opleiding beëindigden ten laste van de werkgever. Deze opleiding moet voldoen aan een aantal voorwaarden, zowel qua duur als qua inhoud (zie volgende onderdelen 3 en 4).

Gelieve te noteren dat sociale secretariaten niet kunnen verifiëren of een werknemer voldoet aan alle voorwaarden. Eenmaal deze lastenverlaging operationeel moeten werkgevers dus zelf aangeven welke werknemers het recht openen op de lastenverlaging.
 

3   Opleidingsvoorwaarde: duurtijd

Principe

In principe moet de werknemer een opleiding hebben gevolgd met een minimale duur van 10 dagen, en dit gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen. Merk hierbij op dat deze referteperiode van 30 dagen geen vast start- of eindtijdstip kent. Bij minstens 10 opleidingsdagen gedurende eender welke ononderbroken periode van 30 kalenderdagen, is de voorwaarden inzake de duurtijd dus vervuld.
 
Voor de berekening van de duurtijd van de opleiding wordt één dag opleiding geacht overeen te komen met 7,6 uren opleiding.

Twee afwijkingen

Een eerste afwijking geldt wanneer de werkgever een onderneming is waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht én die een aan bedrijfsvoorheffing onderworpen ploegenpremie toekent.  Deze werkgever geniet een langere referteperiode: 60 i.p.v. 30 dagen, doch enkel voor de werknemer die tijdens deze periode van 60 ononderbroken dagen begunstigde was van voormelde ploegenpremie.
Een tweede afwijking is van toepassing op werkgevers die worden aangemerkt als kleine vennootschap in de zin van artikel 1:24 §§1 tot 6 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, of die een natuurlijke persoon is die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van dit artikel. Voor deze werkgevers moet de werknemer een opleiding hebben gevolgd met een minimale duurtijd van vijf dagen, en dit gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.

Maximum 10 ononderbroken perioden per werknemer

Het aantal ononderbroken periodes van 30, 60 of 75 kalenderdagen waarin de in aanmerking komende opleiding is gevolgd, wordt beperkt tot tien periodes voor eenzelfde werknemer. Het memorie van toelichting verduidelijkt dat deze beperking werkgever ertoe wilt bewegen om in te zetten op opleiding voor alle werknemers.

Wat bij schorsingen van de arbeidsovereenkomst, en wat bij deeltijdse tewerkstelling?

De minimale duurtijd wordt verminderd naar verhouding tot de op de werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling.

In geval van een schorsing van de arbeidsovereenkomst wordt voormelde ononderbroken periode van 30, 60 of 75 kalenderdagen verlengd ten belopen van het aantal schorsingsdagen, en dit zonder beperkingen qua duur. Elke onderbreking die arbeidsrechtelijk gezien de kwalificatie draagt van een schorsing, verlengt de referteperiode.
De opleiding mag zowel tijdens werkdagen alsook tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst gevolgd worden.

Overzicht voorwaarden duurtijd opleiding

(*) Pro rata ingeval van deeltijdse tewerkstelling. Één opleidingsdag = 7,6u
(**) Verlenging ingeval van schorsingen van de arbeidsovereenkomst. Maximaal 10 referteperioden per werknemer.
 

4   Opleidingsvoorwaarde: inhoud

Principe

In principe komen alle formele en informele opleidingen in aanmerking. Voor de begripsafbakening verwijst men naar artikel 9 van de Wet betreffende werkbaar en wendbaar werk.

Uitgesloten opleidingen

Opleidingen die verplicht zijn door wettelijke of reglementaire bepalingen of door een collectieve arbeidsovereenkomst, komen niet in aanmerking. De verplichte voortgezette opleiding voor stagiair notaris of de verplichte opleiding inzake asbest krachtens de welzijnswetgeving, komen dus bijvoorbeeld niet in aanmerking.

Opleidingen die geen beroepskost zijn in hoofde van de werkgever zijn eveneens uitgesloten.

Tot slot komen informele opleidingen, zoals bedoeld in voormeld artikel 9 van de Wet betreffende werkbaar en wendbaar werk, slechts in beperkte mate in aanmerking:

1. niet meer dan 10 procent van de minimale duur van 10 dagen, ingeval de referteperiode 30 of 60 ononderbroken dagen van toepassing is;
2. niet meer dan 20 procent van de minimale duur van 5 dagen, ingeval de referteperiode 75 dagen van toepassing is.
    

5   Bedrag vrijstelling

De vrijstelling wordt maand per maand berekend. Zij stemt in principe overeen met 11,75 procent van het totaal van de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in de betrokken maand een in aanmerking komende opleiding beëindigde.

Bij deze berekeningen gelden evenwel beperkingen. Vooreerst worden vakantiegeld, eindejaarspremies en achterstallige bezoldigingen uitgesloten. Daarenboven wordt de in aanmerking komende bezoldiging geplafonneerd op 3500 euro belastbaar per werknemer. Dit plafondbedrag wordt niet geïndexeerd en wordt verminderd in verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling.
 

6   Inhoudingsbasis

De lastenverlaging heeft de vorm van een gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing. Deze vorm van lastenverlaging houdt in dat de werkgever de bedrijfsvoorheffing die hij inhield op de bezoldiging van zijn werknemers, slechts gedeeltelijk moet doorstorten aan de fiscus.
Voor de goede orde noteren we hierbij dat de werknemer niets merkt van deze operatie: bij zijn belastingaangifte gaat de fiscus er van uit dat hij de ingehouden bedrijfsvoorheffing integraal ontving.  En op de loonbrieven en fiscale fiches wordt de volledig ingehouden bedrijfsvoorheffing opgegeven, zonder enige melding van de doorstortingsvrijstelling die de werkgever genoot.

Specifiek voor deze lastenverlaging wordt de vrijstelling verrekend op de totale verschuldigde bedrijfsvoorheffing van de werknemers die in de betrokken maand voldeden aan voornoemde voorwaarden.
Net zoals bij het berekenen van het bedrag van de vrijstelling, moet men bij de berekening van de inhoudingsbasis hierbij wel

1. abstractie maken van de bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld, eindejaarspremies en achterstallige bezoldigingen;
2. en in voorkomend geval de in aanmerking komende bedrijfsvoorheffing plafonneren, op basis van de voornoemd 3500 euro belastbare bezoldiging per werknemer (pro rata de tewerkstellingsbreuk, en niet onderworpen aan indexering).
    

7   Inwerkingtreding

Deze lastenverlaging treedt in werking op 1 januari 2021. Bijgevolg komen opleidingsdagen die in 2020 plaatsvonden sowieso niet in aanmerking, en kan de eerste referteperiode sowieso pas ten vroegste op 1 januari 2020 aanvatten.

Bron: programmawet van 20 maart 2020, B.S. 30 december 2020